Nederland 1933-1938: Voorspel
Hitler komt aan de macht na een politieke omwenteling in het begin van 1933. Toevalligerwijs begint het jaar 1933 in Nederland met verkiezingen die belangrijke verschuivingen te zien zouden kunnen geven: net als in Duitsland is er een ernstige economische malaise. Maar anders dan in Duitsland is het politieke klimaat vooralsnog stabiel; nationalisme is in omvang beperkt tot wat nodig is om de natie bijeen te houden. Het confessioneel-liberale kabinet Ruys de Beerenbrouck had de jaren 1929-1933 goed overleefd. Hoe zouden de verkiezingen van 1933 aflopen nu het land werd geteisterd door grote werloosheid? We vatten de draad op bij Hitler's 'Machtsübernahme' van 30 januari 1933.
1933, 'Machtsübernahme', Nederandse persstemmen
De benoeming van Hitler tot Rijkskanselier (Eerste Minister) op 30 januari1933 werd in de Nederlandse pers overwegend welwillend begroet. De mislukking van de Republiek van Weimar en het aantreden van een communistenhater bij de machtige oosterbuur waren weliswaar binnenlandse aangelegenheden voor Duitsland maar kregen in de pers veel aandacht.
De katholieke De Tijd was het 'geheel met Hitler eens, wanneer hij verklaart dat de ingezette strijd tegen het marxisme een strijd is op leven en dood.'
De Standaard (AR) had in de republiek van Weimar misbruik van vrijheden gesignaleerd waaronder naaktgymnastiek en goddeloosheid; begrijpelijk dat in een land waar het 'verfoeilijk communisme miljoenen reeds in zijn greep ving ..... om het geweld der overheid wordt gevraagd teneinde dit werk der diepte te keren.'
De NRC en het AD meenden dat Hitler door zijn coalitiegenoten in toom zou worden gehouden: 'Grote doortastendheid is totnogtoe geen bijzondere eigenschap van Hitler gebleken'.
De Telegraaf juichte evenwel dat Hitler '... het bolsjewistische gevaar in Duitsland had vernietigd, nog voor hij rijkskanselier werd'.
Aan de andere kant van het politieke spectrum, in het communistische partijorgaan De Tribune, werd de nieuwe Rijkskanselier gezien als als 'de knecht van het Duitse bankkapitaal, van de grootindustriëlen, als de gevangene van de Oost-Pruisische landjonkers...'
Tussen deze uitersten stelde het socialistische Het Volk zich gereserveerd op, menend dat Hitler's bewind 'al snel weer zou instorten door woede van de teleurgestelde massa ...'. En Alberda, de socialistische leider die het roer van de revolutionaire Troelstra had overgenomen koos voor verwerping van alle totalitaire regimes door trouw aan de democratische principes te herbevestigen.
Terwijl Duitsland in de ban is van de Machtsübernahme en de jodenboycot van 1 april is Nederland in de greep van de campagne voor de Kamerverkiezing. Het belangrijkste thema is de economische crisis en de daarmee gepaard gaande werkloosheid. Het confessioneel-liberale kabinet Ruys de Beerenbrouck reageerde op de werkloosheid met maatregelen uit de conservatief-economische leer; bezuinigingen bij de overheid, verlaging van de steunuitkeringen en loonsverlagingen. Vooral dat laatste was impopulair zoals het affiche van de communisten onderstreept; daarin wordt opgeroepen tot stakingen tegen loonsverlagingen in plaats van stakingen voor loonsverhogingen. Het revolutionaire elan wordt visueel verbeeld door de grote, rode, gespierde arbeider die de confessionele machthebbers er uit gooit. De communistische oproep tot staking was nogal gratuit; de vakbeweging die een staking zou moeten financieren had daarvoor geen geld en mensen met een baan zouden niet snel bereid zijn hun baan op het spel te zetten door deel te nemen aan een staking.
Iets minder links van het politieke spectrum werd de ontwapening (populair na de Eerste Wereldoorlog) in 1933 nog steeds als een trekpleister gezien, vooral voor het vrouwelijke electoraat zoals het affiche van de SDAP illustreert. Maar tijdens de campagne diende zich een nieuw element aan: de muiterij op De Zeven Provinciën op 5 februari 1933 in de Indonesische wateren. De ontevredenheid van de marinemannen richtte zich tegen de derde bezuiniging op hun traktementen in twee jaar tijd, oplopend tot 17%. De muiterij werd geregisseerd door een communistische cel aan boord van De Zeven Provinciën. Een week lang was dit voorpaginanieuws dat het commentaar op de Machtsübernahme naar het tweede plan verwees. Met krachtdadig optreden (een vliegtuigbom!) werd de muiterij een halt toegeroepen.
Ondanks de nijpende sociaal-economische problemen en de sociale onvrede gaven de verkiezingen geen opzienbarende verschuivingen te zien. De confessioneel/liberale coalitie, die de problemen niet had kunnen oplossen werd slechts mild gestraft met een teruggang van 69 naar 65 zetels (de Tweede Kamer telde destijds 100 zetels). De communisten (CPH) gingen vooruit van 1 naar 4 zetels, terwijl de socialisten (SDAP) terug vielen van 24 naar 22 zetels.
Binnen de coalitie boekte de gereformeerde ARP als enige een kleine winst (van 12 naar 14 zetels) reden waarom de formatieopdracht naar fractievoorzitter Colijn ging. De SDAP kwam, na de muiterij aan boord van De Zeven Provinciën, in problemen met haar standpunt over de ontwapening en het opbloeiende nationalisme. De partij was nog steeds niet salonfähig in de ogen van de coalitie; de misstap van Troelstra (die in 1918 dicht kwam bij het uitroepen van de revolutie) werd de SDAP nog steeds nagedragen. Een van de eerste daden van het nieuwe kabinet Colijn betrof de binnenlandse veiligheid, n.a.v. het incident met 'De Zeven Provincien'. Het werd aan alle ambtenaren verboden lid te zijn van de Communistische Partij Holland (CPH) en een aantal met name genoemde splinterpartijen en vakorganisaties met revolutionaire gezindheid. Verder werd het ambtenaarschap bij defensie onverenigbaar verklaard met het lidmaatschap van de SDAP en van de beide ambtenarenbonden die waren aangesloten bij het NVV. De in 1931 opgerichte fascistische NSB onder leiding van Anton Mussert stond op geen van deze beide zwarte lijsten! Pas na aandringen van de Tweede Kamer werd eind 1933 de NSB toegevoegd aan de algemene lijst. Albarda (Troelstra's opvolger als partijleider van de SDAP) gaf zich veel moeite een moderne koers uit te zetten en het imago van zijn partij te verbeteren. Pas in 1939, na de periode Colijn, werd de SDAP voor het eerst in de regering opgenomen (tweede kabinet De Geer).
De NSB was niet de enige fascistische partij aan het Nederlandse politieke firmament; er waren ook andere kleine groeperingen die bewondering koesterden voor Mussolini's fascisme. Maar de enige partij van betekenis in dit gezelschap werd de NSB. Opgericht op 14 december 1931 door Ir. Anton Mussert, hoofdingenieur bij Rijkswaterstaat in Utrecht, samen met C. van Geelkerken. Het partijprogramma schrijven ze over van Hitler's NSDAP, maar zonder paragrafen over antisemitisme en rassenleer.
De partij krijgt weldra aanhang. Het gaat overwegend om mensen die teleurgesteld zijn in de onmacht van de democratie, die de behoefte onderkennen aan een sterke leidersfiguur en een afkeer hebben van communisten en socialisten. Die afkeer, vooral van het communisme, wordt breed gedeeld en niet alleen in Nederland.
De NSB waagt zich in 1933 nog niet in de verkiezingsstrijd maar test haar positie bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in de tweede helft van april 1935, wanneer blijkt dat 7.9 % van de kiezers aan de NSB hun vertrouwen schenkt; in Den Haag scoort de NSB zelfs 12 %. Een ongekend gunstig resultaat voor een nieuwe partij; binnen de NSB wordt met enthousiasme en zelfvertrouwen gereageerd. Bij de zittende politieke partijen slaat, daarentegen, de schrik om het hart. En niet alleen daar maar ook bij het episcopaat dat zich al langer zorgen maakte over het verschijnsel van de kleine fascistische partijen die de krachtige eenheid van de Rooms-Katholieke Staatspartij verzwakte. Hiertegen was al in 1934 een bisschoppelijk mandement in de kerken voorgelezen. In 1936 werd deze waarschuwing, wederom vanaf de kansel, verder aangescherpt: gelovigen die in belangrijke mate steun verleenden aan de NSB zouden niet tot de heilige sacramenten worden toegelaten.
De snelle stijging van het aantal leden, ook na de hoge score bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1935, inspireerde de jonge partij tot ongeremde verwachtingen t.a.v. de parlementsverkiezingen in 1937; er werd gerekend op minstens 15 zetels! De NSB had flink campagne gevoerd en was zich gaan manifesteren als een herkenbare partij met een eigen cultuur: vaandels, uniformen, strakke hiërarchie binnen de partij, eenhoofdige leider. Een soort NSDAP in het klein, aanvankelijk echter zonder antisemitisme of een dubieuze rassentheorie die door Mussert als 'on-Nederlands' werd bestempeld; joden konden zelfs gewoon lid worden van de partij. Maar toen de anti-joodse toonzetting van het partijblad 'Volk en Vaderland' veel bijval kreeg van de groeiende achterban koos de electorale opportunist Mussert snel eieren voor zijn geld.
1937, 26 mei; verkiezingen Tweede Kamer.
De angst van de gevestigde partijen voor een groei van fascistische of
nationaal-socialistische sympathieën onderging een 'lakmoes-proef' bij de
verkiezing van de Tweede Kamer op 26 mei 1937. In onderstaande tabel is de
zetelverdeling weergegeven, samen met de resultaten uit 1929 en 1933.
zetelverdeling in Tweede Kamer na verkiezingen in: | 1929 | 1933 | 1937 | |
Rooms-Katholieke Staatspartij | RKSP | 30 | 28 | 31 |
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij | SDAP | 24 | 22 | 23 |
Anti-Revolutionaire Partij | ARP | 12 | 14 | 17 |
Christelijk-Historische Unie CHU | CHU | 11 | 10 | 8 |
Vrijzinnig-Democratische Bond | VDB | 7 | 6 | 6 |
Vrijheidsbond | VB | 8 | 7 | 4 |
Nationaal-Socialistische Beweging | NSB | - | - | 4 |
Communisten | CPH/CPN | 2 | 4 | 3 |
Christelijk-Democratische Unie | CDU | - | 1 | 2 |
Hervormd (Gereformeerde) Staatspartij | HGS | 1 | 1 | - |
Plattelandersbond | PB | 1 | 1 | - |
Rooms-Katholieke Volkspartij | RKVP | - | 1 | - |
Revolutionair-Socialistische Partij | RSP | - | 1 | - |
Verbond voor Nationaal Herstel | VNH | - | 1 | - |
Middenpartij voor Stad en Land | MSL | 1 | - | - |
Na de hoge verwachtingen was het verkiezingsresultaat voor de NSB een grote teleurstelling: 4 zetels in plaats van de verwachte 'minstens 15'. Nederland haalde opgelucht adem. Een ontwikkeling als in Duitsland leek afgewend. Opvallend was de winst van de ARP; Colijn genoot kennelijk veel vertrouwen bij het Protestants-Christelijke volksdeel en wellicht anderen die zijn autoritaire leiderschap waardeerden.
Hendrik Colijn, opvolger in 1920 van Abraham Kuyper als leider van de Anti Revolutionaire Partij, was de constante factor in het politieke bestel in de jaren naar de aanloop van de Tweede Wereldoorlog. Een selfmade man, die na een opmerkelijke militaire en bestuurlijke loopbaan in Indië werd gerepatrieerd (1909). Hij had een grote reputatie van onverschrokkenheid en doorzettingsvermogen opgebouwd; L. de Jong noteert: 'Veel twijfel aan eigen oordeel kwelde hem niet'. Zijn autoritaire karakter ging gepaard met een genuanceerd respect voor de democratie.
Na een korte kennismaking met de vaderlandse politiek als minister van oorlog trad hij in dienst als Directeur van de Bataafse Petroleum Maatschappij. In die periode (1914-1922) woonde hij (o.a.) in het pand Nieuwe Parklaan 7 dat destijds eigendom was van de BPM.
In de periode 1933-1939 traden vier kabinetten op die alle vier door Colijn werden geformeerd. Colijn is veruit de bekendste Nederlandse politicus (ook in het buitenland) uit de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog.
Colijn, zelf geen econoom, koesterde een eenvoudig recept voor de problematiek. Bij voorkeur wilde hij de crisis laten uitzieken en beterschap afwachten tot het vrije spel van de maatschappelijke krachten zijn werk had gedaan. Maar niet geheel en al: met name voor de boeren kwam er een Landbouwcrisisfonds waaruit toeslagen werden betaald, uiteraard op kosten van de Nederlandse consumenten die de crisisheffingen moesten betalen. Verder werd de markt voor landbouwproducten 'geordend' met gegarandeerde prijzen en exportsubsidies. Deze marktvervalsing kwam vooral aan het buitenland ten goede; de binnenlandse werklozen moesten accepteren dat veel, voor hen onbetaalbare, landbouwproducten op de veiling hun prijs niet haalden en werden vernietigd ('doorgedraaid'). Moeilijk uit te leggen aan de getroffenen en slechts ten dele effectief: in het buitenland werd veelal gereageerd met importheffingen ter bescherming van de eigen landbouw. Maar ook in Nederland werden bepaalde sectoren van de industrie door contingentering van de import beschermd.
L. de Jong citeert de volgende (aan sociaal darwinisme verwante) verzuchting van Colijn: 'De boeren worden gesteund, de tuinders worden gesteund, de middenstand komt om steun... de kleine zelfstandigen roepen om steun, evenals de onderwijzers en andere intellectuelen, en dan vraagt men nog om uitbreiding van de ouderdomszorg. Wij krijgen zo langzamerhand een volk waarin geen enkele man meer is die niet op krukken loopt. En ik vraag mij: is dat nu waarlijk de weg om een krachtig volk te behouden of, waar het zijn kracht verloren heeft, het te kweken? Dat wordt met geld alleen, met het strooien van geld uit de gemeenschap, niet verkregen.'
Begrijpelijker was de door Colijn gepredikte 'aanpassing' door middel van bezuiniging: bezuiniging in het overheidsapparaat door vermindering van het aantal ambtenaren en het verlagen van de uitgaven, met name op de salarissen van de werkenden en op de karige uitkeringen aan de werklozen. Begrijpelijk maar daarmee nog niet geaccepteerd, getuige demonstraties en beginnend oproer dat krachtig werd onderdrukt.
In het denken van Colijn was geen ruimte voor devaluatie van de gulden; anders dan de meeste landen hield Nederland vast aan de klassieke gouden standaard met argumenten die ontleend leken aan het voeren van een particuliere huishouding (het 'penningske van de weduwe' moest beschermd worden). Pas eind 1936, onder druk van Oud (minister van Financiën) en Trip (president van de Nederlandse Bank) stemde Colijn in met een zwevende devaluatie die zich in korte tijd stabiliseerde op 23%.
De devaluatie had al snel een gunstige invloed op het economisch herstel en dat werd hoog tijd. Nederland had een achterstand goed te maken. Elders waar eerder was gedevalueerd had de conjunctuur zich al weer behoorlijk hersteld en was de werkgelegenheid toegenomen. Nederland, zo sterk afhankelijk van de wereldhandel, had zich te lang op een eigen beleid teruggetrokken.
Politiek interessant is dat de SDAP en het NVV in 1935 naar buiten traden met het 'Plan van de Arbeid'. In wezen ging het om een pleidooi voor grote overheidsinvesteringen in publieke werken en daarmee herstel van de werkgelegenheid; een soortgelijke aanpak was gekozen in Zweden en de Verenigde Staten en (dubieus voorbeeld) in Duitsland waar de werkloosheid nagenoeg was verdwenen door de aanleg van een net van autowegen en de ontplooiing van de oorlogsindustrie. De coalitie rond Colijn zag het voorstel van SDAP/NVV niet zitten. In 1937 formuleerde de SDAP een nieuw beginselprogramma met elementen van het 'Plan van de Arbeid' en mede bedoeld om een politieke doorbraak te maken. De partij aanvaardde de monarchie, schrapte de eenzijdige ontwapening uit haar programma en aanvaardde de gewapende landsverdediging. Met dit programma werd de deur geopend voor regeringsdeelname van de socialisten die in 1939 tenslotte een feit werd.
Na de jodenboycot van 1 april 1933 en de afkondiging van de Ermächtigungsgesetz tekende zich in Duitsland een verscherpte vervolging af van joden en het kader van communisten en socialisten. Geen wonder dat een aanzienlijke stroom vluchtelingen al in 1933 op gang kwam; schattingen spreken over ca. 6000 joden en politieke vluchtelingen die zich in augustus in ons land bevonden. Precieze aantallen zijn moeilijk te geven; Nederland kende voor Duitse ingezetenen geen visumplicht. De politie had enig overzicht aan de hand van verblijfsvergunningen voor zover die werden gevraagd.
De minister van
Justitie maakte zich zorgen of deze
'...invasie - die op blijvende
vestiging dreigt uit te lopen - wel gewenst is op ras-, economische en
sociale overwegingen. De Nederlandse ingezetenen, speciaal de middenstanders
en arbeiders, gaan de vreemdelingen, en niet in het minst de joden, als
bedreiging in nijverheid, handel en arbeid gevoelen.' In 1934 resulteerde
deze zorg al in een ontmoedigingsbeleid: vluchtelingen zouden meteen aan de
grens teruggestuurd moeten worden tenzij
'...aannemelijk wordt gemaakt
dat terugkeer naar Duitsland onmiddellijk lijfsgevaar voor de betrokkenen
zal medebrengen'.
De instructies uit 1934 vertonen trekjes die model lijken te staan voor het huidige Nederlandse asielbeleid. Dat geldt o.a. voor de uitzettingen, gericht op vluchtelingen die onder valse voorwendsels een visum hadden bemachtigd. Het geldt ook voor de afspraak om het parlement buiten het asielbeleid te houden.
Niet dat het
parlement het de regering echt moeilijk maakte. Integendeel; ds Zandt van de
SGP, in de Tweede Kamer:
'...Wij zien den grooten stroom vreemdelingen
met bezorgdheid ons land binnen trekken. Het is boven alles zaak, dat ons
Volkskarakter bewaard wordt. De regeering zelf deelt mede, dat daaronder
zijn gevaarlijke elementen, zoowel politiek als in zedelijk opzicht. Wordt
ook ten aanzien van dezen wel voldoende waakzaamheid betracht? Mijnheer de
Voorzitter! Hier staan gewichtige belangen op het spel. De Regeering hebbe
te waken, dat Nederland voor de Nederlanders blijft en dat Nederland zijn
Protestantsch karakter beware.'
Wie denkt dat ds Zandt een geïsoleerd
standpunt vertegenwoordigde kan dit toetsen aan de memorie van antwoord bij
de Rijksbegroting van 1938:
'Vermeden moet worden alles wat de strekking
heeft duurzame vestiging in ons reeds zo dicht bevolkte land te bevorderen.
Het laatste gezichtspunt is ook van belang voor wat het standpunt betreft
van die leden, die van mening zijn, dat tegen toelating van vreemdelingen op
Nederlandsch grondgebied met kracht dient te worden opgekomen, daar een
verder binnendringen van vreemde elementen schadelijk zou zijn voor de
handhaving van het karakter van den Nederlandschen stam. Ook de Regeering is
van oordeel, dat in beginsel ons beperkt territoir voor de eigen bevolking
moet blijven gereserveerd.'
Naarmate de jodenvervolging in Duitsland scherper werd (1938: de Kristalnacht) nam de vluchtelingenstroom naar Nederland toe en kwamen er meer maatregelen om het de vluchtelingen moeilijker te maken Nederland binnen te komen en asiel te krijgen. De Nederlandse regering probeerde er een probleem van de Volkenbond van te maken: konden er geen afspraken worden gemaakt over de aantallen toe te laten vluchtelingen? Dit mislukte; elk land wilde een eigen beleid en was hooguit bereid dit beleid bekend te maken, zonder zich te binden.
Hitler's bezetting van het Tsjechische Sudetenland op 1 oktober 1938 maar vooral wat daaraan voorafging in de gesprekken tussen Chamberlain en Hitler zorgde in ons land voor grote beroering. Even leek het dat Hitler bereid was de oorlog te laten beginnen. Deze veronderstelde bereidheid was oorzaak van angstige spanning die plaats maakte voor grote opluchting toen Chamberlain op 30 september in München zwichtte voor Hitler's chantage. L. de Jong schrijft daarover in 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog', deel 1, p.560:
Immens was de opluchting ook in ons land. Velen leek het oorlogsspook voor altijd gebannen. Er werd druk gevlagd, in sommige steden trokken muziekkorpsen rond en kreeg de schooljeugd 's middags vrij. Talloze huldigingstelegrammen werden aan Chamberlain gezonden die, zo meende men, 'de vrede gered had'. 'En wie niet elk Godsgeloof verloren heeft zal', aldus het anti-revolutionaire blad De Standaard, 'de Koning der Koningen gedankt hebben voor deze ongedachte uitredding.' Het Centraal Bloembollencomité stuurde uit dankbaarheid de regeringen van Duitsland, Italië, Engeland en Frankrijk een grote partij bloembollen toe om de parken bij de regeringsgebouwen in Berlijn, Rome, Londen en Parijs te verfraaien.
Colijn, in een radiorede op 28 september, riep op tot kalmte en verklaarde er zich vast van overtuigd 'thans in eerste instantie geen schending van ons grondgebied te duchten.' Hij had daarin gelijk maar zijn inschatting berustte meer op persoonlijke intuïtie dan op overtuigende inlichtingen. De oorlogsdreiging, die nog op 28 september aanleiding was geweest voor de mobilisatie van de grensbataljons ebde weg en al op 5 oktober 1938 werden ze weer naar huis gestuurd. De overval op het Sudetenland en de inschikkelijke reactie van Engeland en Frankrijk op deze agressie werden in Nederland met opluchting begroet en met een beëindiging van de verhoogde paraatheid.
inhoud politieke zorgen |
samenvatting 1933-1938 1933 is het jaar bij uitstek om een verhaal over het ontstaan van de tweede wereldoorlog mee te beginnen. In Duitsland was dit het jaar van de Machtsübernahme door Hitler; in Nederland leidde de diepe bezorgdheid over de economische crisis tot ongerustheid over de politieke gevolgen. Maar de verkiezing van de Tweede Kamer in april 1933 liet weliswaar enige winst zien voor de communisten maar was voor het overige een toonbeeld van stabiliteit. Klassieke antwoorden als 'de tering naar de nering zetten', en 'de markt moet zijn werk doen' voerden de boventoon in het beleid van de kabinetten Colijn. Colijn, zelf geen econoom, verzette zich tot eind 1936 tegen de onvermijdelijke devaluatie van de gulden. Anders dan in Duitsland waar de voorbereiding op oorlog leidde tot een opleving van de economie en vertrouwen van de financiële markten werd er in Nederland vooral bezuinigd. Ook op defensie... Tot in 1938 bleef de opstekende wereldbrand in het Nederlandse wereldbeeld vooral een beperkte Duitse aangelegenheid waarvoor enig begrip aanwezig was. Voor de Duitse herbezetting van het Rijnland in 1936 valt dat nog te begrijpen maar bij de Anschlusz van Oostenrijk in 1937 hadden de alarmbellen moeten gaan rinkelen. Dat was zeker het geval in 1938 toen Hitler zijn 'allerlaatste claim' op tafel legde: het Tsjechische Sudetenland. Maar toen Chamberlain in München zwichtte voor deze chantage was er toch in Nederland alleen maar opluchting: Duitsland en Engeland hadden elkaar immers beloofd (ook) hun verdere geschillen langs vreedzame weg op te lossen. De oorlog was afgewend, Nederland kon rustig verder slapen en zich beperken tot grensbewaking die vooral bezig was met het terugsturen van (joodse) vluchtelingen. Ook de rest van het binnenlandse politieke landschap gaf geen aanleiding voor grote verontrusting. Was bij de verkiezing van de Tweede Kamer in 1933 het communistische gevaar bezworen, bij de verkiezing in 1937 bleek ook het gevaar van rechts mee te vallen: de NSB moest het doen met vier (van de honderd) kamerzetels. |
+ - + - +