Nederland 1945: honger, terreur en bevrijding
De mensen uit de holocaust periode worden vaak in drie groepen samengevat: de daders, de slachtoffers en de omstanders. De laatste groep, veruit de grootste, wordt ook wel met niet mis te verstane morele duiding beschreven als 'degenen die het lieten gebeuren'.
In de eerste helft van 1945 was de Jodenvervolging voor de gemiddelde Nederlander een zaak van het verleden. Grote schokkende akties van de bezetter waren voorbij. De joden waren uit het straatbeeld nagenoeg verdwenen. De actuele eigen zorgen overheersten de herinnering van de 'omstanders'. Pas na de bevrijding drong de omvang van de holocaust tot de omstanders door.
Voor de nog in leven zijnde joden, in concentratiekampen of ondergedoken, bestond de werkelijkheid in de eerste helft van 1945 nog steeds uit dagelijkse angst en ellende. Overleven in de versluierde keten van beroving-concentratie-deportatie-massamoord bestond voor hen uit hoop op een spoedige bevrijding. Elk slachtoffer heeft een eigen verhaal. Op deze webpagina wordt het zoeklicht voor de laatste maal gericht op de beide families Frank: die van Anne Frank uit Amsterdam en op 'de Scheveningse familie Frank'.
Eind 1944 naderde het Russische leger Auschwitz. Himmler, in een krampachtige poging de sporen van het vernietigingskamp uit te wissen, gaf opdracht de crematoria en gaskamers op te blazen. De nog levende gevangenen werden 'gekeurd' voor een evacuatie naar het westen.
Anne Frank en haar zuster Margot werden, met 8000 vrouwelijke medegevangenen, eind oktober of begin november 1944 in Auschwitz op de trein gezet en kwamen na een reis van drie dagen vol ontberingen aan in het kamp Bergen-Belsen, gelegen tussen Hamburg en Hannover; moeder Edith was te zwak en moest in Auschwitz achterblijven waar ze in januari 1945 bezweek.
In 1942 was Bergen-Belsen (aanvankelijk gebouwd voor Russische krijgsgevangenen) opgezet als een kamp voor gevangenen die waarde zouden kunnen hebben voor de Nazi's om uit te wisselen tegen geïnterneerde Rijksduitsers in het buitenland. Geen vernietigingskamp dus; maar toen van uitwisselingen nagenoeg niets terecht kwam werd Bergen-Belsen steeds meer een 'gewoon' concentratiekamp. Ondervoeding, uitputting, overbevolking en slechte sanitaire voorzieningen resulteerden in februari 1945 in uitbraken van besmettelijke ziekten, vooral tyfus. In maart 1945 stierven 18.000 gevangenen; onder hen ook Anne en Margot Frank. Enkele weken later werd het kamp op 15 april door Britse troepen bevrijd. Klik hier als u de reportage van BBC reporter Richard Dimbleby wilt horen en de schokkende foto's wilt zien.
Anne kreeg wereldbekendheid toen haar dagboek ('het meest gelezen boek ter wereld') dat ze schreef tijdens de onderduikperiode, in 1947 werd uitgegeven door haar vader Otto Frank, de enige van het gezin die de oorlog overleefde. Het dagboek van de jonge Anne heeft de verschrikking van de Holocaust met zijn miljoenen slachtoffers op ontroerende wijze een naam en gezicht gegeven.
De Scheveningse familie Frank 1942 1943 1944 1945
Zoals bij veel gezinnen in Den Haag wordt bij de Franks het dagelijkse gesprek gedomineerd door de vraag: wat is er vandaag te eten? De bodem van de schijnbaar onuitputtelijke zak met erwtenmeel komt steeds meer in zicht, de 'officiële' rantsoenen lopen terug en wat er feitelijk wordt verstrekt blijft daarbij nog achter. Hongertochten, op zoek naar aanvullend voedsel, behoren tot het werk van vader Myrtil, 'de Zwitserse dokter' die zich als enige van de familie buiten de deur waagt; Sybil, Dorrit en de verzwakte moeder Flory blijven nog steeds 'klassieke onderduikers' die zich voor iedereen angstvallig verborgen houden. De originele en tot nu toe succesvolle 'formule' van het onderduikgezin krijgt het moeilijk in een tijd waarin valide mannen bedreigd worden door het spook van de straatrazzia's in het kader van de Arbeitseinsatz.
Het kan niet uitblijven: moeder Flory, in febuari of maart, stort in als gevolg van ondervoeding. Een geraadpleegde dokter kan weinig anders doen dan de diagnose bevestigen. Wellicht had zij, bij de verzorging van het gezin, zichzelf tekort gedaan zonder dat de andere gezinsleden dit tijdig hadden gesignaleerd. Onder aanvoering van vader Myrtil wordt het roer omgegooid.
Op 7 april 1945 beleven de Frank's de duizendste dag van hun onderduikavontuur. Geen dag om te vieren; alles draait nu om overleven. De ondervoeding als grote bedreiging heeft inmiddels gezelschap gekregen: de nabije V2 lanceringen en de Britse bombardementen, waarvan in het bijzonder het bombardement van 3 maart op het Bezuidenhout en Korte Voorhout grote indruk maakt. Myrtil gaat meteen op onderzoek uit om zich er van te vergewissen dat een verzorger en bewaarder van hun spaargeld de ramp heeft overleefd.
Vanaf half april beginnen geruchten tot de Franks door te dringen: de geallieerden zouden bezig zijn voedseldroppings voor te bereiden. En eindelijk is het zover: op 29 april horen ze de laag vliegende bommenwerpers overvliegen en zien ze mensen aan de overkant van de Pieter van den Zandestraat juichen en wuiven. De bevrijding staat voor de deur! Hun trouwe verzorgers komen langs en laten hen delen in het eerste manna van de voedseldroppings.
Op 5 mei horen de onderduikers kerkklokken luiden, eerst aarzelend maar dan aanzwellend tot een machtig koor. Zo vernemen de Franks het nieuws van hun bevrijding. De voorzichtige Myrtil vertrouwt het maar half maar op 6 mei mogen zijn beide dochters, voor het eerst na bijna drie jaar, naar buiten; hijzelf houdt de wacht bij de verzwakte Flory. Sybil en Dorrit komen al gauw ontdaan terug. Geen bevrijders maar marcherende en gewapende Wehrmacht soldaten hebben ze op het Lange Voorhout gezien! Maar het bericht dat geallieerde troepen de volgende dag Den Haag zullen binnentrekken stelt gerust en op 7 mei gaan Dorrit (24) en Sybil (20) opnieuw de straat op. Dit keer is het raak en ze komen opgewonden terug in de Pieter van den Zandestraat om Flory en Myrtil te verrassen met een voorraadje chocola en 'Spam', gekregen van een Canadese militair; in hun herinnering was het voor dagen genoeg!
Met de Scheveningse familie Frank loopt het verder goed af. Flory komt met goede voeding weer op de been. Het verlangen naar een nieuwe toekomst krijgt gestalte wanneer Dorrit en Sybil (1947), gevolgd door Flory en Myrtil (1949) in Amerika een nieuw vaderland zoeken en vinden.
De V2 en Den Haag 1944 1945
Op Nieuwjaarsdag, aan het eind van de middag, raakte een V2 uit zijn koers en stortte neer op woningen in de Indigostraat. Deze ramp kostte 24 mensen het leven; het is het grootste aantal slachtoffers in Den Haag als gevolg van één enkele mislukte V2 lancering.
Alle 1027 in Den Haag/Wassenaar gelanceerde V2's waren gericht op Londen; V2's waren verantwoordelijk voor 2754 doden onder de Londense burgerbevolking. Geen wonder dat de Britse regering onder zware druk stond een eind te maken aan dit dagelijkse bombardement. Het aantrekkelijkste recept was een snelle Duitse nederlaag, maar de Britten en de Amerikanen stonden begin maart nog aan de verkeerde kant van de Rijn, terwijl het V2 bombardement in februari nog steeds niet verminderde. Het precisiewerk van jachtbommenwerpers, die vrijwel dagelijks boven Den Haag in actie kwamen, bracht weinig soelaas; de installaties vormden een bewegend doel in een bosrijke omgeving en waren na de lancering binnen een half uur weer vertrokken.
Een 'tapijtbombardement' leek de aangewezen weg om resultaat te boeken. Als doel werd gekozen voor de volledige vernietiging van het Haagse Bos. Een riskante keuze, zo dicht bij woonwijken. De Britten vroegen geen toestemming aan de Nederlandse regering omdat men vreesde dat het antwoord negatief zou zijn. In de ochtend van 3 maart werd het bombardement ingezet maar het resultaat was catastrofaal: als gevolg van een fout in de coördinaten van het doelgebied kwam een groot deel van de bommenlast terecht in het Bezuidenhoutkwartier waarbij minstens 511 doden vielen; 344 burgers raakten zwaar gewond. 12.000 bewoners van de wijk werden dakloos. Een brede vuurstorm brak uit waartegen de brandweer door een tekort aan personeel, materieel en bluswater bij lange na niet opgewassen was. In de loop van de dag stortte in dit inferno ook nog een V2 neer waardoor tien brandweermannen het leven verloren. Het vuur kwam pas tot stilstand toen de wind draaide waarna de brand kon worden bedwongen.
Niet alleen miste de aanval het doel maar bovendien bleek achteraf uit luchtfoto's, genomen kort voor het bombardement, dat er geen raketten in het Haagse Bos aanwezig waren. De Nederlandse regering protesteerde krachtig en Churchill, erkennend dat er fouten waren begaan, bood verontschuldigingen aan. Niettemin werden de aanvallen op kleinere schaal voorgezet totdat eind maart de aanvoer van raketten en brandstof uit Duitsland was afgesneden, waardoor de rust in Londen en 'frontstad Den Haag' terugkeerde.
De hongerwinter 1944, 1945.
Honger was HET probleem van de winter 1944-1945, met name in de stedelijke gebieden van het dichtbevolkte westen van het land; bovendien begon de winter vroeg. De beide factoren versterkten elkaar en maakten de Nederlandse hongerwinter tot een humanitaire ramp die allerwegen aandacht heeft getrokken; aandacht die zeker niet tot Nederland beperkt is gebleven en die, samen met de angst voor vernielingen en inundaties, het alibi werd om de militaire operaties voor de bevrijding van West-Nederland stil te leggen.
Honger. Rond de Kerst van 1944 was de winter al vroeg ingevallen; het voedseltransport met binnenvaartschepen, toch al laat van de grond gekomen, lag vanaf de jaarwisseling geheel stil. De eerste slachtoffers van de 'hongerziekte' vielen nog in 1944 maar vanaf januari werd de catastrofe duidelijk. De verbrandingswaarde van het distributiepakket daalde in december 1944 tot 700 kCal, in januari was dat 600 kCal en in februari werd het minimum van 500 kCal (minder dan een kwart van de dagelijks benodigde energie voor volwassenen) bereikt. Zwakke, zieke, arme en eenzame mensen liepen de grootste risico's.
De getallen gelden voor het stedelijke westen van Nederland. In het oosten en noorden van het land waren de rantsoenen hoger en, met minder moeite dan in het westen, waren daarop aanvullingen te vinden bij relaties op het naburige platteland. Aardappelen, weliswaar niet altijd van de normale consumptiekwaliteit, werden daar ook buiten de distributie verkocht tegen prijzen die nauwelijks 'zwart' waren te noemen. De meeste beschrijvingen van de hongerwinter in deze streken komen tot de conclusie: echte honger was er niet. De energieproblemen van de winter waren echter overal dezelfde.
Om te overleven was men aangewezen op het bemachtigen van extraatjes waartoe de sterksten 'hongertochten' gingen ondernemen met fietsen en karren, soms tot op grote afstand. Niet zelden gebeurde het dat tijdens de terugtocht een deel van de lading werd geconfisqueerd door Landwachters.
Zeker, er was voedselschaarste maar het probleem was toch vooral dat er geen transport was. Werkgevers met auto's gingen voor hun personeel tot ver in het land op zoek naar voedsel, vooral aardappelen, het traditionele Nederlandse stapelvoedsel. Welgestelden konden in de 'zwarte handel' terecht tegen woekerprijzen. Een moeder noteerde op 12 februari:
'De aardappelen kosten nu f 700 per mud, boter f 200 per kilo, 20+ kaas f 100 per pond, brood 800 gram f 35, tarwe f 40 per kilo'. Deze bedragen krijgen betekenis door ze te vergelijken met het weekloon van een geschoolde arbeider: ca. 40 gulden, goed voor 4 kg aardappelen op de zwarte markt. Voor de meeste mensen kon de zwarte markt geen soelaas bieden.
Ook minder traditionele producten werden als voedsel gepropageerd, zoals suikerbieten en bloembollen waarvoor populaire bereidingsrecepten bestonden:
Pulpkoekjes. 2 suikerbieten schoonschrobben, in stukken snijden en goed gaar koken. Het vocht indampen tot stroop. De pulp in de vleeschmolen fijn malen, vermengen met één puddingpakje (van 1 L.) en 2 lepels bloem. Als er is 2 appels fijn gesnipperd. Van dit mengsel koekjes bakken. Bij gebrek aan bloem neme men wat meer puddingpoeder. Is het mengsel te droog, neem dan vocht van de suikerbiet.
Tulpenbollen in frituur. Tulpen klein snijden als uien en in koekepan of frituur bakken. Met wat zout bestrooien! N.B.: dit recept is niet voor hedendaags gebruik bestemd; de teelt van tulpenbollen gaat gepaard met een fors gebruik van bestrijdingsmiddelen.
Suikerbieten maakten aanvankelijk vooral furore als grondstof voor het maken van suikerstroop; ze werden, ondanks de bedenkelijke smaak en geur zo populair dat ze zelfs enige tijd op de bon gingen.
Kerken en gemeentelijke instanties organiseerden 'centrale keukens' om de ergste nood te lenigen. Maar het was vechten tegen de bierkaai. De verzwakte mensen waren vaak niet in staat hun huis te verlaten om elders in de rij te gaan staan. Werkweken werden ingekort tot 20 uur en minder; zwaar werk, bijv. het ophalen van huisvuil, kwam nagenoeg stil te liggen. De gemeentelijke ophaaldiensten moesten het toch al laten afweten omdat er voor hun auto's geen brandstof meer was. Wijkstortplaatsen werden ingericht voor degenen die bereid en in staat waren hun huisvuil zelf te brengen. Waar mogelijk hielp de gemeente mee met handkarren.
De slachtoffers van de hongerwinter konden niet altijd rekenen op een waardige begrafenis. Hout voor lijkkisten was er niet of nauwelijks; dit probleem kon worden opgelost als de nabestaanden de benodigde houten planken zelf leverden. Een inventieve begrafenisondernemer vond de 'wisselkist' uit voor herhaald gebruik. Nabestaanden konden als 'dragers' fungeren bij de begrafenis wanneer de professionele dragers te zwak waren voor dit zware werk. Niet zelden werd de begrafenis uitgesteld om nog enige tijd te kunnen profiteren van de bonkaarten. Of de overledene werd 'te vondeling' gelegd of eenvoudig in de gracht gegooid.
Naast de dramatische verhalen zijn er de evenzeer dramatische getallen. In 12 stedelijke gemeenten (waaronder Amsterdam, Den Haag en Rotterdam) in het westen van het land was er in het eerste halfjaar van 1945 een 'oversterfte' van bijna 16.000 t.o.v. dezelfde periode in 1944. L. de Jong, dit getal corrigerend voor slachtoffers van bombardementen en gefusilleerde verzetsstrijders, houdt het op minstens 22.000 hongerdoden voor het westen van Nederland. B. v.d. Boom schat dat het in Den Haag (waar eerder een kwart van de bevolking naar minder bedreigde streken was geëvacueerd) om minstens 2100 slachtoffers gaat. Er is op de betrouwbaarheid van deze getallen wel wat af te dingen maar veel betere zijn er niet. Onder de slachtoffers waren mannen, 65-plussers en zuigelingen oververtegenwoordigd.
Steenkool, de voornaamste bron van energie werd al vroeg in de herfst niet meer geleverd aan particulieren, nadat begin september zuid-Limburg was bevrijd. De voorraden steenkool voor de elektriciteitscentrales en voor de gasfabrieken raakten uitgeput, ook in het bezette oosten en noorden van het land. Vanwege de problemen met verlichting en verwarming werd in de meeste huishoudens het dagelijks leven geconcentreerd in één vertrek: de keuken.
Een persoonlijke herinnering... Als vijftienjarige ben ik sedert enkele weken in het trotse bezit van een persoonsbewijs. Bij het uitgaan van de school ben ik vanmiddag aangehouden en moest hem laten zien; ik tel nu mee!
Maar nu even niet; ik zit thuis en probeer bij het licht van een fietslamp mijn huiswerk te maken; mijn vader 'trapt' en spoort mij aan op te schieten. Er wacht hem nog een karweitje, samen met mijn oudere broer. Vanmiddag had hij, via-via, gehoord dat er vanavond een sleepbootje aan de kade van de nabije Pottebakkersrijge (Groningen) zou liggen; de stoker zou bunkerkolen tegen speelgoed willen ruilen. Ik mag niet mee.
Ze sluipen het huis uit met restjes speelgoed maar komen, nog net voor de spertijd, onverrichterzake terug. 'De stoker was vooral geïnteresseerd in een hobbelpaard', vertellen ze; ze stonden dus met lege handen want ons houten paard was al enige weken geleden in de kachel verdwenen.
Waar nog elektriciteit en/of gas werd geleverd gebeurde dat slechts gedurende enkele uren per dag. Overal was de burgerbevolking voor de verwarming van de woning aangewezen op het gebruik van hout als brandstof; na uitputting van incidentele restantjes timmerhout waren de bomen in de straat, het nabije plantsoen of het wat verder verwijderde bos aan de beurt. Leegstaande huizen, vooral in eenzame evacuatiegebieden, hadden veel droog hout te bieden: kastplanken waren het eerst weg, gevolgd door betimmeringen en parketvloeren.
Deskundigen realiseerden zich vrijwel meteen na het uitroepen van de spoorwegstaking dat de voedselvoorziening in West-Nederland in grote problemen zou komen. De problemen werden aangewakkerd door Seyss-Inquart die feitelijk het transport van voedsel naar en binnen West-Nederland verbood.
Na Normandië hadden de oorlogvoerenden al hun aandacht bij de oorlog. Om voedselhulp op gang te brengen waren initiatieven van neutrale landen nodig.
Voedselhulp uit Zwitserland en Zweden
Zwitserland. Het Internationale Rode Kruis, gealarmeerd door de berichten over de naderende hongersnood in Nederland, nam in oktober 1944 het initiatief voor voedselhulp (graan) aan Nederland. Het Duitse antwoord was positief maar Engeland ging dwarsliggen. In december en januari arriveerde ongeveer de helft van het graan per trein in het bevrijde zuiden (waar de geallieerden er niet in slaagden voldoende voedsel voor de bevolking aan te voeren) en werd aldaar in distributie gebracht. De rest arriveerde met speciale treinen eind februari in Rotterdam en per schip op 8 maart in Delfzijl.
Zweden. Het initiatief voor de Zweedse voedselhulp lag bij de Nederlandse regering die de Zweedse regering vroeg stappen te ondernemen opdat vanuit Zweden voedsel kon worden gezonden naar bezet Nederland. Tevens werd de Britse regering gevraagd een vrijgeleide voor een Zweeds schip te verlenen. De Zweedse regering was voortvarend en vroeg omstreeks 10 oktober verlof aan de Duitse regering er mee in te stemmen dat verscheidene schepen met voedsel naar Rotterdam en Amsterdam konden varen. Na uitgebreid loven en bieden (Nederland, Duitsland, Engeland, Zweden) stond omstreeks de jaarwisseling vast dat twee Zweedse schepen met voedsel naar Delfzijl zouden varen waarna Hirschfeld's Centrale Rederij de zending met gecharterde binnenschepen naar de hongerprovincies zou brengen.
Op 28 januari liepen de Zweedse schepen de haven van Delfzijl binnen met 3700 ton voedsel, bestemd voor de ca. 3.4 miljoen hongerende bewoners van de niet-agrarische distributiekringen in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Op 6 februari verlieten de eerste 10 binnenschepen Delfzijl. Op 27 februari begon de uitdeling van het Zweedse wittebrood.
Dat komt ruwweg overeen met 1 kg per persoon, eenmalig. Een druppel op een gloeiende plaat? Enig gegoochel met ronde getallen geeft nader inzicht. De calorische waarde van 1 kg tarwe, rogge of linzen is ongeveer 2200 kCal, nagenoeg overeenkomend met de dagelijkse energiebehoefte van een 'volwassene met lichte werkzaamheden'; aldus toegelicht was de Zweedse hulp, uitgedrukt in verbrandingswaarde, voldoende voor 1 dag (volwassenen) en 2 dagen voor kinderen. Maar dit calorieënpraatje is slechts een deel van het verhaal. Voor de bevolking was de Zweedse hulp, met name het wittebrood in zijn contrast met het onsmakelijke 'regeringsbrood', een welkome herinnering aan betere tijden waarvan de terugkeer dichterbij leek te komen. En het was, in de wetenschap dat de Zweedse voedselhulp nog enkele malen zou worden herhaald, een geloofwaardige aanwijzing dat men er niet meer alleen voor stond.
De
Zweedse hulpzendingen werden nog drie keer herhaald; de laatste uitdeling
vóór de capitulatie -een brood van 400 gram voor ieder die ouder dan vier
jaar was- vond plaats in de week van 29 april tot 6 mei.
Samen met de
eerder genoemde Zwitserse zending ging het, tot de capitulatie, in totaal om
5 kg hoogwaardig voedsel per hoofd van de bevolking. L. de Jong becijfert
dat de Zweedse en Zwitserse voedselhulp het leven heeft gered van enkele
duizenden Nederlanders.
Ondertussen geraakte, temidden van het vele en spectaculaire oorlogsnieuws, de catastrofale situatie in West-Nederland overal bekend. De ineenstorting van Duitsland bood, binnen de militaire prioriteiten, ruimte voor politieke initiatieven om boven West-Nederland op grote schaal voedsel af te werpen. Op 24 april werd door de BBC en Radio Oranje een bekendmaking van SHAEF voorgelezen: er was opdracht gegeven dat onmiddellijk levensmiddelen boven West-Nederland zouden worden afgeworpen; zware bommenwerpers met voedselpakketten konden zowel bij dag als bij nacht verwacht worden. Onder leiding van verantwoordelijke personen moesten groepen worden gevormd om naar de vliegtuigen uit te zien en de pakketten te verzamelen. 'Verdeelt het voedsel onderling eerlijk.'
Een mooi en welkom initiatief maar van zo'n naïeve aanpak kon niets terechtkomen, was de brede opvatting in Nederland. Na enig gesteggel met de Wehrmacht werd afgesproken dat vanaf 27 april voedseldroppings konden plaats vinden op de renbaan Duindigt en op de vliegvelden Ypenburg, Valkenburg en Waalhaven. De organisatie van het verzamelen van de pakketten en de distributie werden in handen gelegd van de ervaren directeur-generaal van de voedselvoorziening, S.L. Louwes. Op 28 april zouden de eerste droppings plaats vinden maar vanwege het ongunstige weer werd het zondag 29 april. Na een 'test run' van twee vliegtuigen in de vroege ochtend naar Duindigt verschijnt, kort na twaalf uur, een armada van zware bommenwerpers van Bomber Command boven Rotterdam, Den Haag en Leiden.
29 april; voedsel, onderweg boven het Schenkviaduct (HGA-F-110781, Collectie Haags Gemeentearchief)
Onbeschrijfelijk zijn de emoties bij de bevolking als de laag vliegende toestellen met wuivende piloten de afwerpterreinen naderen. Emoties, en niet alleen bij de bevolking. Uit een verslag van een bemanningslid: 'I could not believe my eyes when I saw people running onto the field at the same moment we were dropping the bags. They just did not think of the danger. They must have been very hungry. When all the bags had been released we circled to clear the drop area. I then saw a message in white sheets, it just said GOD BLESS YOU R.A.F. My eyes had been teary throughout this mission but that message made the tears flow. When we got back to our Sqd. all seven guys in our crew were red eyed'.
De Duitsers, die voor alle zekerheid luchtdoelgeschut hadden opgesteld (het wederzijdse vertrouwen was gering), zagen werkeloos toe en versterkten daarmee het gevoel van veel ooggetuigen die, terugkijkend op de voedseldroppings, later zouden verklaren: 'dit is de bevrijding die voor ons de herinnering aan de afloop van de oorlog markeerde'; meer dan de officiële bevrijding die nog een week van verwarrende spanning zou vergen.
De voedseldroppings werden voortgezet tot 8 mei, toen andere en meer aantrekkelijke vormen (zie hierna) van transport de droppings overbodig maakten. Het aantal afwerpterreinen is dan al flink uitgebreid (o.a. met Schiphol). De voedseldroppings werden uitgevoerd door de RAF (operation 'Manna') met Lancaster bommenwerpers en de USAAF (operation 'Chowhound') met B17 'vliegende forten'.
Vanaf 2 mei werd per dag 1000 ton aan levensmiddelen over de weg van Rhenen naar het westen gereden. Op 5 mei arriveerden de eerste schepen met bijna 2700 ton levensmiddelen in de haven van Rotterdam, begeleid door een Duitse torpedobootjager. Op 8 mei vertrokken 20 binnenschepen met voorraden van het Commissariaat Noodvoorzieningen uit Arnhem Rijnafwaarts. Over het IJsselmeer werd in de eerste week na de bevrijding 9000 ton aardappelen in Amsterdam aangevoerd; in de drie volgende weken nog eens 66.000 ton. Dit alles leidde er toe dat in de week 13-20 mei rantsoenen voor de bevolking in het westen beschikbaar werden gesteld die dagelijks 1800 kCal opleverden. Het ergste leed van de hongerwinter was voorbij.
Naarmate het einde van de oorlog zich ging aftekenen kreeg het verzet te maken met een groeiend aantal onderduikers waarvoor in een kleiner gebied onderdak gezocht moest worden. Tussen september 1944 en mei 1945 groeide het aantal onderduikers van 300.000 tot 350.000. Deze toename was het gevolg van de spoorwegstaking (30.000 stakers = Arbeitseinsatzkandidaten = onderduikers) en de algemene aanscherping van de Arbeitseinsatz. De nieuwe onderduikers hadden niet alleen onderdak nodig maar ook geld en distributiebescheiden. Anderzijds was er, in het vooruitzicht van een geallieerde overwinning een groeiende bereidheid om een bijdrage aan het verzetswerk te leveren.
Na de ontreddering van Dolle Dinsdag besloot Rauter tot een reorganisatie van zijn politieapparaat. De effectiviteit van de Aussenstellen zou vergroot moeten worden door meer zelfstandigheid bij de 'Gegnerbekämpfung' (sabotage, spionage, aanslagen) te bevorderen. Schöngarth, de nieuwe Befehlshaber der SicherheitsPolizei und des SD kreeg opdracht e.e.a. uit te werken en daarbij de zeggenschap van Rauter over de politie aanvullend te versterken. Rauter en zijn staf gingen naar Zeist verhuizen, waarmee hij een grotere afstand wilde nemen van Seyss-Inquart die hem in het verleden vaak voor de voeten had gelopen. Nu Nederland frontgebied was geworden stelde Seyss-Inquart's Zivilverwaltung eigenlijk niets meer voor.
6/7 maart 1945: het einde van Rauter
In de nacht van 6 op 7 maart werd door een viertal leden van de Binnenlandse Strijdkrachten gepoogd om bij Woeste Hoeve een Duitse vrachtauto te bemachtigen die de volgende dag zou worden ingezet voor het kapen van een partij vlees bij een exportslachterij in Epe. Bij vergissing hielden zij een personenauto aan met drie Duitse inzittenden, onder wie (naar later bleek) Rauter. Er ontbrandde een vuurgevecht waarbij de drie Duitsers voor dood werden achtergelaten. Echter, Rauter bleek nog in leven toen hij, vijf uren later, door een Duitse patrouille werd opgemerkt; zwaar gewond werd hij naar het Duitse militaire hospitaal in Apeldoorn gebracht.
Schöngarth was er van overtuigd dat het ging om een gerichte aanslag op Rauter en besloot, samen met Seyss-Inquart, dat er zware represailles moesten komen. 'Zware represailles' betekende uiteindelijk (misschien na samenspraak met Himmler) dat 263 burgers werden geëxecuteerd. Van hen werden de volgende dag 117 op de plaats van de aanslag gefusilleerd; de overigen werden op andere plaatsen en verdeeld over het land, doodgeschoten. Todeskandidaten hadden de voorkeur van de SD maar aangezien er niet genoeg waren werden deze aangevuld met SD gevangenen die vast zaten op grond van lichte vergrijpen. Munt, de chef van het Haagse Einsatzkommando moest voor Rotterdam en Den Haag samen 80 gevangenen laten executeren. Hij 'haalde' zijn aantal mede door aanwijzing van 11 politiearrestanten die van plundering werden verdacht na het bombardement op het Bezuidenhoutkwartier van 3 maart; onder hen een jongen van 15 jaar.
Het aantal terreurslachtoffers gedurende de acht maanden vanaf september 1944 tot aan de bevrijding, exclusief de Deppner-executies, wordt geschat op 1100. Geweld lokt uit tot tegengeweld. Zowel aan Duitse kant als bij het verzet bestond bezorgdheid over de toename van het geweld. Konden er geen afspraken worden gemaakt om het geweld te verminderen? Dat lijkt een zinloze vraag maar niettemin zijn er contacten tussen het verzet en de Duitse politie geweest waarbij die vraag op tafel lag. Reinder Zwolsman legde het contact.
Zwolsman was de omstreden Haagse onroerend-goed magnaat, die zich al eerder een positie had weten te verwerven toen de SD aanstalten maakte een Haagse verzetsgroep op te rollen. Hij wist te bereiken dat de SD hiervan afzag door hen de SD-deserteur/onderduiker Hillesheim uit te leveren (die vervolgens prompt door de SD werd opgehangen). Ook fourneerde Zwolsman aanzienlijke bedragen voor het loskopen van gearresteerde verzetsstrijders. Hier en daar werd wel gesproken van een 'collaborerende avonturier', een kwalificatie die vooral betrekking heeft op zijn bestrijding van de zwarte handel. Na de bevrijding had Zwolsman veel uit te leggen alvorens zijn verzetswerk met een onderscheiding werd erkend.
Zwolsman had een uitgebreid netwerk in het verzet en slaagde er in de partijen in januari 1945 bij elkaar te brengen. De 'partijen' waren afkomstig uit de Sicherheitspolizei en de illegaliteit; zij spraken op persoonlijke titel en het bleef bij verkennende gesprekken. Maar het waren niet de eerste de besten die elkaar aanhoorden in dit merkwaardige contact: Schreieder (met medeweten van Schöngarth) die eerder naam gemaakt had in het 'Englandspiel' en Van Velsen, medeoprichter van het Nationaal Comité waren de 'delegatieleiders'. Wat opvalt is dat de beide gesprekken in de tijd ongeveer samenvallen met sonderende gsprekken over verwante onderwerpen tussen Seyss-Inquart en Hirschfeld. Inzet was een mogelijke afspraak over matiging van het verzetswerk tegenover beperking van Duitse represailles. Kon het Nederlandse verzet niet zorgen dat de wapens in een soort arsenaal bijeen gebracht werden om paal en perk te stellen aan de frequente individuele acties? En kon er geen einde gemaakt worden aan aanslagen op loslopende Duitse militairen waardoor de door de Wehrmacht geëiste draconische vergeldingsmaatregelen vermeden konden worden? Na twee besprekingen werd het contact afgebroken; er was niets bereikt en met name geen beperking van de terreur. En na de aanslag op Rauter bij Woeste Hoeve (zie hierna) was de bereidheid tot praten over een matiging van verzetsdaden en represailles en daarvoor brede steun te zoeken tot het nulpunt gedaald. Daarbij speelde mede een rol dat de in Amsterdam wonende commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten, Henri Koot, geen sterke leidersrol ambieerde en zichzelf meer zag als scheidsrechter dan als commandant van de rivaliserende verzetsgroeperingen OD, RVV en LKP.
Hoewel daarvoor geen aanwijzingen zijn gevonden lijkt het niet onaannemelijk dat aan Duitse kant (tevens) beoogd werd verdeeldheid te zaaien tussen de verzetsgroepen. En een poging tot verbetering van het imago zou wel eens van nut kunnen zijn voor de Duitse spelers wanneer ze zich voor hun daden moesten verantwoorden.
De bevrijding van Oost-Nederland
Na het voor Hitler slecht afgelopen Ardennen offensief herleeft de hoop dat Duitsland snel zal capituleren. Maar de westelijke geallieerden missen de kracht om de ineenstorting af te dwingen. Gerbrandy, steeds op de bres voor het hongerende Nederland, krijgt dit vermoeden tenslotte bevestigd: de Amerikanen, vooruitlopend op de overwinning, zijn te vroeg begonnen met het verplaatsen van troepen, materieel en voorraden naar het verre oosten. Een afzonderlijke actie voor een snelle bevrijding van Nederland zit er niet in; West-Nederland moet uiteindelijk wachten op de capitulatie, hoewel de Combined Chiefs of Staff (met tegenzin van de Engelse Chiefs of Staff) op 14 maart bij Eisenhower hier op aandringen.
Op 1 maart trekken Amerikaanse troepen Venlo en Roermond binnen. Beide steden worden niet (langer) door de Duitsers verdedigd maar wel zijn er in de winter grote vernielingen aangericht. De burgerbevolking was grotendeels geëvacueerd en vanuit het Rijnland waren plundertochten georganiseerd waarbij gehele inboedels oostwaarts werden afgevoerd.
Later in maart overschrijden de westelijke geallieerden de Rijn in Duitsland op enkele plaatsen. Voor Nederland is de grote operatie bij Wesel op 23 maart het belangrijkst. Hier, zo'n 40 km stroomopwaarts van de grens met Nederland, krijgt Montgomery de felbegeerde kans zich te revancheren voor het debacle van 6 maanden geleden bij Arnhem. En dit keer met succes. Na een week trekken de Duitsers zich in wanorde terug richting Noord-Duitsland, achtervolgd door de zegevierende geallieerde troepen. Van hen krijgt een (overwegend-)Canadese eenheid de taak naar Nederland op te trekken. Op 30 maart overschrijden ze in de Achterhoek de Nederlandse grens; de bevrijding van Oost- en Noord-Nederland kan beginnen.
De bevrijding van de Achterhoek verloopt betrekkelijk vlot tot aan de Ijssel maar bij Doesburg, Zutfen en Deventer strijken de Duitsers pas de vlag na een week of twee, als de Canadezen op 11 april de Ijssel oversteken en de aanval inzetten op het oosten van de Veluwe. Meteen al, op 12 april, kan het geëvacueerde Arnhem worden bevrijd, zonder veel Duitse tegenstand.
De bevrijding van Noord-Nederland
Ondertussen trekt een sterke Canadeze infanteriegroep richting Groningen en Leeuwarden, met de bedoeling een eventuele vlucht van Duitse eenheden uit West-Nederland zoveel mogelijk te verhinderen. De stad Groningen wordt bereikt op 13 april; enkele duizenden Duitsers houden daar stand, o.a. rond de Grote Markt, totdat de Kampfkommandant op 16 april capituleert. Ruim 5000 Duitsers worden krijgsgevangen gemaakt, 2000 ontkomen naar Delfzijl. 140 Duitse en 40 Canadese militairen sneuvelen; ca. 100 burgers verliezen het leven. Leeuwarden was al een dag eerder bevrijd, nadat de Duitsers op 13 en 14 april zich in de richting van de afsluitdijk terugtrokken. De steun die door het Friese verzet aan de Canadezen werd geboden, vooral op het platteland, was aanzienlijk waardoor hier en daar het beeld is ontstaan dat Friesland zich zelf heeft bevrijd.
De SD toonde zich tegenover zijn gevangenen een slechte verliezer; met de bevrijding in zicht werden op verscheidene plaatsen in het oosten en noorden van het land in totaal 116 verzetsstrijders als Todeskandidaten gefusilleerd, o.a. 39 SD-gevangenen op 8 april in het gebied van het Einsatzkommando-Groningen op initiatief van de beruchte Lehnhoff. Niet overal vertoonden de Duitsers dit zinloze fanatisme: een kolonne van ruim 100 (niet-joodse) vrouwelijke SD gevangenen, te voet onderweg van Westerbork naar de gevangenis in Scheveningen, werd ter hoogte van Visvliet aan de Gronings-Friese grens op 14 april ontbonden en vrijgelaten.
Op 18 april is het gehele oosten en noorden van het land bevrijd, behalve de waddeneilanden en een klein maar sterk verdedigd gebied bij Delfzijl. Om de Duitse weerstand bij Delfzijl te breken wordt de (enige) Canadese tankdivisie van de Veluwe naar het noorden gedirigeerd. Pas op 1 mei en na zware gevechten geeft de Duitse bezetting van Delfzijl zich gewonnen.
De bevrijding van West-Nederland is dan al drie weken stilgelegd: Montgomery heeft begin april gehoord dat de hongersnood in West-Nederland onderwerp gaat worden van onderhandelingen met de Duitsers. Een capitulatie, zo willen de berichten, hangt in de lucht; Montgomery gaat er na 12 april van uit dat een onofficiële wapenstilstand in acht zal worden genomen.
Tussen december 1944 en april 1945 voerde Seyss-Inquart een drietal gesprekken met Hirschfeldt. Seyss-Inquart had als insteek dat de Wehrmacht opdracht had de Nederlandse kuststrook in handen te houden en dat hij vreesde voor omvangrijke inundaties om de verdediging met succes te kunnen voeren. Zou er niet wat te zeggen zijn te streven naar een neutralisatie van West-Nederland: een al dan niet stilzwijgende afspraak dat er om dit gebied niet zou worden gevochten? Aanvankelijk gebeurde er weinig of niets met dit initiatief maar naarmate de Canadese opmars in het oosten van Nederland vorderde werd de discussie breder gevoerd en kwam in een stroomversnelling. Na het laatste gesprek tussen Seyss-Inquart en Hirschfeldt op 2 april manifesteerde zich een een onofficiële wapenstilstand vanaf 12 april toen Montgomery, die lucht had gekregen van de gesprekken, besloot de Canadese pantserdivisie terug te trekken van de Veluwe.
Inmiddels was het oorspronkelijke doel (het voorkomen van inundaties) aangevuld met hulp voor de hongerende bevolking, een beëindiging van sabotage en aanslagen door het verzet en misschien zelfs een afzonderlijke capitulatie.
Dat ging voor sommigen veel te snel. Blaskowitz, de opvolger van Christiansen, wilde van geen capitulatie weten zolang er nog een gezaghebbende autoriteit in Duitsland bestond. Blaskowitz had opdracht het kustgebied te verdedigen en liet op 17 april de Wieringermeerpolder onder water zetten. Dit gebeurde niet zachtzinnig; de dijken werden opgeblazen. Seyss-Inquart, die ambities had om een rol te spelen na een Duitse machtswisseling, kon in dit stadium weinig anders doen dan Blaskowitz steunen.
Niet alleen Montgomery, Blaskowitz en Seyss-Inquart hadden ieder een eigen agenda. Ook de 'burgerlijke verzetsgroepen' opereerden vanuit een eigen toekomstbeeld en bereidden zich voor op een glorieuze rol van het georganiseerde verzet rond de bevrijding: voortgezette sabotage en spionage, bewaking van strategisch belangrijke faciliteiten, deelname aan de strijd, bevrijding van hun strijdmakkers uit gevangenissen, overgave van de Duitse troepen aan de BS en ontwapening van de krijgsgevangenen zouden de kroon op hun taai volgehouden en gevaarlijke verzetswerk gaan zetten. Op 17 april hadden ze echter voldoende geruchten vernomen over een mogelijke neutralisering van West-Nederland om in een vergadering van het Nationaal Comité van de voorzitter Drees opening van zaken te eisen. Drees, tevens lid van het College van Vertrouwensmannen, gaf nauwkeurige inlichtingen en kreeg de wind van voren. Van Velzen (in januari nog in gesprek met de Sicherheitspolizei) riep uit dat hij 'liever in de strijd ten onder ging dan de schande van onderhandelingen te beleven'. In een vervolggesprek hield Drees desgevraagd voet bij stuk: als de Geallieerden op een Duits aanbod ingingen zouden sabotage, aanslagen e.d. moeten worden gestaakt.
Ondertussen waren twee Vertrouwensmannen, Neher en Van der Gaag, na een 'crossing' van de Biesbos, in Londen aangekomen voor overleg met de nog steeds in Londen opererende regering. Gerbrandy kreeg, niet zonder moeite, Churchill's medewerking en de zaak werd na een retorische brief van Churchill in Washington gefiatteerd. Eisenhower werd op 23 april gemachtigd onderhandelingen te beginnen zonder het principe van de onvoorwaardelijke capitulatie los te laten. Tevens werd Eisenhower gemachtigd 'relief' voor de hongerende bevolking te organiseren en werden desiderata geformuleerd voor een eventuele wapenstilstand. Die desiderata hadden o.a. betrekking op het beëindigen van de terreur tegenover politieke gevangenen. Dit signaal werd in het algemeen goed begrepen door de SD; vanaf midden april werden nagenoeg geen Todeskandidaten meer geëxecuteerd en werden veel gevangenen vrijgelaten.
Eisenhower nam op 26 april het initiatief voor een ontmoeting tussen 'mijn vertegenwoordigers' enerzijds en aan Duitse kant Seyss-Inquart en Blaskowitz. De Duitsers vermoedden dat het doel van de ontmoeting zou zijn te praten over een Duitse capitulatie en besloten werd dat Blaskowitz niet zou gaan. Een eerte bespreking had plaats op 28 april in een school in Achterveld bij Hoevelaken. Seyss-Inquart stuurde zijn plaatsvervanger Schwebel; aan Geallieerde kant waren Montgomery's chef-staf, de Guignand, en de organisator van de voedselhulp generaal Galloway aanwezig. Besloten werd tot een tweede ontmoeting op 30 april.
Opnieuw bijeen in Achterveld op 30 april was het gezelschap aanzienlijk groter maar vooral 'gewichtiger' en uitgebreid met deskundigen die wisten wat er gebeuren moest. De delegatieleider aan Geallieerde kant was nu Eisenhower's chef-staf Bedell-Smith; de Guignand was er opnieuw en verder generaal Foulkes, bevelhebber van het 1st Canadian Corps. Aan Duitse kant was Seyss-Inquart aanwezig en Reichelt (de chef-staf van Blaskowitz). Verder zeven Nederlandse deskundigen (o.a. Louwes); Prins Bernhard; en de Vertrouwensmannen Neher en van der Gaag. De Geallieerde delegatie gaf een uitgebreid overzicht van de in gereedheid gebrachte voedselhulp door de lucht (die was de vorige dag al begonnen), over de weg en over waterwegen (ook over zee en over het IJsselmeer). Er werden gedetailleerde afspraken gemaakt waarmee alle partijen (ook Seyss-Inquart) instemden. In Commissies werd vervolgens tot in detail gesproken over het 'huiswerk' dat ieder op zich nam.
Terwijl de Commissies in de schoollokalen aan het werk waren had Bedell-Smith een 'top-ontmoeting' met Seyss-Inquart. De aanwezigheid van Reichelt moest voorkomen dat er over capitulatie zou worden gesproken. Ook generaal Susloparow, hoofd van de Russische delegatie bij SHAEF was er bij om er op toe te zien dat een eventuele capitulatie werkelijk onvoorwaardelijk zou zijn. Prins Bernhard was er bij om op te letten of een door hem, samen met Neher en Van der Gaag, opgesteld wensenlijstje voldoende aan de orde zou komen. Al met al een verre van ideale setting om een capitulatie van het bezettingsleger dichterbij te brengen; dat gebeurde dan ook niet. Ook de Duitsers konden hun hartewens (niet als krijgsgevangenen naar Rusland) niet kwijt in aanwezigheid van de zwijgende maar waakzame Susloparow.
Ondertussen liep de klok door, ook in de Berlijnse Führerbunker. Op 30 april, terwijl Seyss-Inquart nog in Achterveld over details confereerde, pleegde de Führer zelfmoord, na per testament Admiraal Dönitz te hebben aangewezen als zijn opvolger. Deze bevond zich in Flensburg en concludeerde op 2 mei dat capitulatie onvermijdelijk was. Hij wilde echter bereiken dat capitulatie alleen tegenover de westelijke geallieerden aan de orde zou zijn om krijgsgevangenschap van Duitse militairen in Rusland te ontwijken. Hij ontbood Seyss-Inquart naar Flensburg te komen; deze had een dag eerder Dönitz geïnformeerd over zijn contact met Bedell-Smith. Seyss-Inquart maakte de reis per motortorpedoboot in de nacht van 2/3 mei. Van Dönitz kreeg hij de opdracht zijn contacten voort te zetten maar wegens slecht weer kon de boot in de nacht van 3/4 mei niet uitvaren.
Ook zonder Seyss-Inquart werd, in de dagen na 'Achterveld', het contact over wederzijdse wensen voortgezet. De Duitsers bleven aandringen op vrijwaring van Russische krijgsgevangenschap. De Nederlanders eisten de vrijlating van alle gevangenen en achterwege laten van vernielingen. En aan beide kanten bestond de vrees (of er werd mee gedreigd) dat men de achterban misschien niet in de hand kon houden. Dit pokerspel was nog volop aan de gang toen in de avond van 4 mei onverwacht het volgende bericht over de telexen van de nieuwsagentschappen werd verspreid en vervolgens werd omgeroepen door de BBC en 'Radio Herrijzend Nederland' in Eindhoven:
Montgomery heeft de onvoorwaardelijke capitulatie van de Wehrmacht in heel Noordwest-Duitsland, Denemarken en Nederland aanvaard.
Lees hier de volledige Engelse tekst van het 'Instrument of Surrender of all German Armed Forces in Holland, in Northwest Germany Including all Islands, and in Denmark.'
Bevrijding, dus? Nee, dat niet. Blaskowitz, de garnizoenscommandant van de geïsoleerde bezettingsmacht bleef nog dwarsliggen. Had hij tijd nodig om zijn commandanten te wennen aan het vooruitzicht van de krijgsgevangenschap die voor de deur stond? Of had hij opdracht te traineren in afwachting van de terugkeer van Seyss-Inquart uit Flensburg?
Hieronder wordt e.e.a. chronologisch gevolgd aan de hand van gebeurtenissen in de periode 4 - 8 mei 1945.
In het hoofdkwartier van Montgomery op de Lüneburger Heide wordt de capitulatie-overeenkomst getekend door Generaladmiral Friedeburg om half zeven 's avonds. Als het nieuws twee uur later over de radio bekend wordt gemaakt zijn de straten in het bezette deel van Nederland verlaten (het is spertijd) maar het bericht verspreidt zich snel. Binnen en half uur weet 'iedereen' het: 'we zijn vrij'. Vlaggen worden uitgestoken, mensen gaan de straat op, het nieuws wordt druk besproken.
En niet alleen op straat; het College van Vertrouwensmannen is bijeen op zijn vaste vergaderadres in de Javastraat in Den Haag. Ook de in 1940 ontslagen burgemeester de Monchy heeft zich bij hen gevoegd als ze vernemen: Blaskowitz weigert de capitulatie te erkennen. In de loop van de avond en nacht jagen Wehrmacht en Ordnungspolizei de feestvierende bevolking in verwarring de straat af.
Blaskovitz beweerde geen opdracht tot capitulatie te hebben ontvangen maar kon dat moeilijk volhouden nadat hij in de loop van de nacht enkele uitvoeringsbevelen van het Oberkommando der Wehrmacht uit Flensburg ontving: staakt het vuren op 5 mei 's ochtend om 8 uur; de troepen moeten bij hun wapens en stellingen blijven; vernielingen aanrichten is verboden. Blaskovitz gaf deze bevelen door aan zijn troepencommandanten, die verder het bevel kregen hun wapens aan niemand af te geven.
Met dat laatste werd de BS bedoeld; Prins Bernhard probeerde tevergeefs bij Foulkes gedaan te krijgen dat de BS werd betrokken bij de ontwapening van de Wehrmacht.
Commandant Koot van de BS, die inmiddels bevel had gegeven dat de BS geconsigneerd werd in verzamelpunten en zich gereed moest houden zich te manifesteren als gezagsdragers met armbanden en wapens, kon weinig anders dan zijn instructie herroepen.
In Den Haag werden om acht uur 's morgens de kerkklokken geluid; het was het officiële moment van 'staakt het vuren'. De gebeurtenissen van de vorige dag hadden bij de bevolking echter een stemming van onzekerheid gewekt. Waar bleven de bevrijders, waar was de BS? Waren de Duitsers, gewapend en wel, ondanks de capitulatie, nog steeds de baas? Het College van Vertrouwensmannen kwam in de verleiding het civiele bewind over te nemen met de 'sterke arm' van de BS achter de hand maar Drees maande tot kalmte, waarschuwend voor 'een bloedbad vlak voor de duidelijk voor ogen liggende bevrijding'.
Om één uur in de middaguitzending van Radio Oranje sprak Gerbrandy de bevolking in het westen van Nederland toe: 'Gij zijt vrij'; deze woorden werden daarna nog zes keer in zijn toespraak herhaald. Vertrouwensmannen, na die toespraak te hebben aangehoord, zonden Gerbrandy terstond een telegram, er op aandringend dat de uitvoering van de capitulatie zou worden bespoedigd. De Monchy ging naar het centrum van Den Haag en verzamelde op enkele plaatsen wat mensen om zich heen om hen mee te delen dat de Duitsers de capitulatie nog niet erkenden.
In Gouda droeg de Ortskommandant de macht over aan de plaatselijke commandant van de BS, die gewapend op straat verschenen was. Dit verleidde Koot tot een nieuwe instructie voor zijn gefrustreerde achterban: als de Wehrmacht in uw ressort vrijwillig wil capituleren dan mag de BS in actie komen ter bewaking van Duitse krijgsgevangenen, wapens en voorraden.
Ook elders begon de BS zich te manifesteren; hier en daar kwam het tot ernstige incidenten en vielen er slachtoffers. Foulkes had inmiddels begrepen dat Blaskowitz zich probeerde te distantiëren van het capitulatiebevel of tijd wilde winnen; hoe dan ook, Montgomery's capitulatie-document was bijzonder kort en moest voor de Nederlandse situatie in elk geval worden aangescherpt. Blaskowitz werd gesommeerd zich onmiddellijk in het Wageningse hotel 'De Wereld' te melden. In plaats daarvan stuurde hij zijn chef-staf Reichelt maar hij werd nogmaals gesommeerd zelf te komen. 's Middags verscheen Blaskowitz inderdaad, waarna Foulkes hem het volledige capitulatiedocument voorlas. Blaskowitz vroeg 24 uur tijd om zich er van te vergewissen dat hij de verplichtingen zou kunnen nakomen. Foulkes ging akkoord en deelde mee dat zijn divisies pas op maandag naar het westen zouden oprukken. Blaskowitz kreeg opdracht zich de volgende dag, zondag 6 mei, opnieuw in Wageningen te melden.
's Avonds sprak de Koningin voor Herrijzend Nederland. 'Eindelijk zijn wij weer baas op eigen erf en aan eigen haard'. De verwarring werd er niet minder door; de bevolking zag nog steeds gewapende Duitsers op straat marcheren; geen geallieerden en geen BS. Wel begon de SD zijn gevangenen vrij te laten. Bij de poorten van de gevangenissen stonden talloze familieleden en vrienden te wachten op de vrijlatingen die in groepjes gebeurden. Bij de poort tot de cellenbarakken in Scheveningen was zo'n welkomstcomité afwezig; de gevangenis lag nog steeds in het Sperrgebiet van de Vesting-Scheveningen en dat bleef ook zo de volgende dag toen de vrijlatingen werden voortgezet.
Aan het eind van de dag stuurde Koot weer een instructie aan de gewestelijke commandanten van de BS: incidenten tussen BS en de vijand moeten worden vermeden; gewapende formaties van BS pas op straat als geallieerde troepen aanwezig zijn.
In de ochtend sprak Koot uitvoerig met Reichelt over de positie van de BS rond de capitulatie. Er werd een lijst opgesteld van punten die naar het oordeel van Koot c.s. geregeld moesten worden door ze als bevel van Foulkes aan Blaskowitz op te leggen. Maar Foulkes voelde er niets voor om aan de BS bevoegdheden tegenover Wehrmacht-officieren over te dragen; een ontnuchterend bericht voor de naar daadkracht verlangende BS.
In de aula van de Landbouwhogeschool in Wageningen ondertekende Blaskowitz het capitulatiedocument dat hem de vorige dag was voorgelegd en waarmee hij de daarin opgesomde verplichtingen aanvaardde. Los daarvan kreeg de BS de instemming van Foulkes dat een afsluitingskordon mocht worden gevormd langs de Grebbelinie en de voortzetting daarvan in de Betuwe; met deze 'troostprijs' werd beoogd te voorkomen dat SD en anderen naar het oosten konden vluchten.
In Den Haag besloot het College van Vertrouwensmannen, verwachtend dat Blaskowitz zich die middag zou overgeven, dat het hoog tijd werd om als hoogste orgaan van de civiele macht naar buiten te treden. Als tijdstip werd gekozen 12 uur. Ook de Monchy had dit tijdstip gekozen voor zijn bevrijdingsproclamatie, uit te spreken vanaf het bordes van het stadhuis aan de Groenmarkt. Vertrouwensman Cleveringa stelde voor vertegenwoordigers van de illegaliteit uit te nodigen maar de bereikbare Haagse BS-commandanten wilden alleen gewapend verschijnen. De Vertrouwensmannen wezen dat af.
Prompt om twaalf uur ging de vlag omhoog aan de toren van de Grote Kerk; de Monchy en de Vertrouwensmannen verschenen op het bordes van het stadhuis en spraken hun proclamaties uit, meermalen onderbroken door gejuich van het talrijke publiek dat via mededelingen in de ochtend-kerkdiensten had vernomen wat er te gebeuren stond.
De proclamatie van het College van Vertrouwensmannen, uitgesproken door voorzitter Bosch van Rosenthal, werd meteen verspreid (en aangeplakt) als een speciaal nummer van de Nederlandse Staatscourant, voorzien van een oranje rand; zie hieronder het ernstig gestemde slot van de proclamatie met ongeruste aanmaningen :
Daarnaast had het College van Vertrouwensmannen een Staatscourant gereed liggen met de benoeming van secretarissen-generaal en hun plaatsvervangers, alsmede met een reeks gedetailleerde besluiten over de inrichting van het bestuur. Dit document lag klaar bij de Algemene Landsdrukkerij maar werd nog even vastgehouden om over de inhoud overleg te kunnen plegen met het Militair Gezag dat die zondag in Den Haag werd verwacht.
Dit zou de dag van de opmars zijn die door Foulkes op zaterdag al was genoemd. Maar een echte opmars van de Canadezen kwam nog niet op gang. Een Engelse eenheid van de 49th Infantry Division (op weg naar Utrecht, Amerfoort en Hilversum) maakte met enkele voertuigen een verkenningstocht via Hilversum naar de Dam in Amsterdam en werd uitbundig toegejuicht.
In Den Haag en Rotterdam verscheen op maandag de vermetele Prins Bernhard die een snelle rondrit langs Utrecht, Rotterdam en Den Haag maakte; overal werd hij herkend en toegejuicht. In het centrum van Den Haag was het stampvol; BS'ers en marechaussees liepen er rond. Bij Paleis Noordeinde stond een kinderkoor alvast te oefenen.
Maar er waren ook (ernstige) incidenten. Na het vertrek van de eerder genoemde Engelse verkenningseenheid brak op de Dam in Amsterdam een grote schietpartij uit tussen manschappen van de Kriegsmarine (die zich verschanst hadden in de Grote Club) en leden van de BS. Een tragedie voor de feestende Amsterdammers: na de schietpartij lagen er 22 doden en meer dan 60 zwaargewonde burgerslachtoffers. Voor zover bekend (er werd geen officieel onderzoek ingesteld) hadden de Duitsers geen slachtoffers en kwam er één BS'er om het leven. De BS-commandant sloeg alarm bij de Ortskommandant en kreeg een kapitein van de Feldgendarmerie mee om de orde te herstellen; inmiddels waren vanaf het dak van het Paleis twee bazooka-granaten door de BS op de Grote Club afgevuurd.
Ook elders deden zich incidenten voor met dodelijke gevolgen. De discipline van de BS was niet overal opgewassn tegen de verleiding tot aktie over te gaan; die verleiding werd sterker naarmate de Wehrmacht zich minder nadrukkelijk ging manifesteren.
Een onduidelijk incident deed zich voor waarbij drie Canadese officieren waren betrokken. In de ochtend waren drie Canadese officieren naar Bergen (NH) gereden, begeleid door twee Duitse stafauto's, om aldaar een apart capitulatie-document door de plaatselijke bevelhebber te laten ondertekenen. Op de terugweg in Amsterdam werd vanuit een huis op de Canadese auto geschoten waarbij een van de drie Canadezen gewond raakte. Na onderzoek bleken het kogels te zijn die met een stengun waren afgevuurd; stenguns waren op flinke schaal bij de BS in gebruik. Toen Foulkes van het incident hoorde werd aanvankelijk gesproken van doden bij de Canadezen i.p.v. een gewonde. Foulkes dreigde met de staat van beleg maar beperkte zich tenslotte tot een gericht bevel: Canadese militairen in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam moesten het vuur openen op elke burger die wapens droeg. Koot kon niet anders dan alweer een instructie uitgeven aan zijn geplaagde commandanten: vanaf dinsdagochtend mochten BS'ers in de genoemde steden slechts ongewapend op straat verschijnen.
Wapens waren niet nodig voor de arrestatie van Mussert. Deze wachtte zijn lot gelaten af in het Groen van Prinsterer-huis aan de Korte Vijverberg in Den Haag. Vanaf zondag 6 mei werd het huis bewaakt door twee rechercheurs; op 7 mei werd hij daar opgehaald door recherche en officieren van de BS.
Dinsdag 8 mei was het dan zo ver. De grote intocht van Canadese en Engelse troepen. Den Haag viel de eer te beurt dat de intocht werd opgeluisterd door de Prinses Irene Brigade. Het enthousiasme was, ook na de onduidelijke capitulatie en de vertraagde intocht, uitbundig. Ook op de Dam in Amsterdam waar de vorige dag nog 23 Amsterdammers het leven verloren. De intocht van de bevrijders bevestigde aan de bevolking, de BS, de Wehrmacht, NSB'ers en hun sympathisanten dat de bordjes definitief waren verhangen:
-de bevolking, na een hongerwinter en een gefaseerde bevrijding kon opgelucht ademhalen; nog meer gold dit voor de onderduikers die soms al drie jaren van de buitenwereld waren afgesloten.
-de Binnenlandse Strijdkrachten hadden moeilijke dagen achter de rug. Op het nieuwe toneel was hun rol al uitgespeeld, nog voordat ze konden optreden.
-De Wehrmacht ging in krijgsgevangenschap maar verscheidene Duitsers zouden zich moeten verantwoorden voor oorlogsmisdaden. Vooral degenen die in dat kader mochten vrezen aan Rusland te worden uitgeleverd vreesden het ergste.
-NSB'ers werden massaal gearresteerd en overgebracht naar primitieve kampen; hun verdere leven zou getekend blijven.
-Sympathisanten van de NSB zagen de onontkoombare zuiveringen met angst tegemoet.
Lang niet altijd ging het zachtzinnig toe tussen 'goed' en 'fout' zoals de Nederlandse ex-vriendinnen van Duitse militairen inmiddels wisten; zij werden zonder pardon in beschamende volksgerichten kaal geknipt.
Het Militair Gezag was ook op dinsdag 8 mei nog niet in Den Haag verschenen en het College van Vertrouwensmannnen wilde niet langer wachten; in de loop van de dag kreeg de Algemene Landsdrukkerij opdracht tot het drukken van de Staatscourant met alle besluiten en benoemingen zoals die door het College van Vertrouwensmannen waren vastgesteld.
In de loop van de avond arriveerde Kruls met enkele officieren van zijn staf in Den Haag. In een eerste contact van het Militair Gezag met het College van Vertrouwensmannen lag meteen het verwachte verschil van inzicht over de bevoegdheid van het College van Vertrouwensmannen op tafel. De Vertrouwensmannen zagen zich als een Noodkabinet dat als regering werkte totdat de werkelijke regering was gearriveerd. Kruls stelde zich op het standpunt dat de Vertrouwensmannen slechts een taak hadden in het bezette deel van Nederland; na de Duitse capitulatie was de bezetting geëindigd en zou de regering weer zelf haar taak uitvoeren, daarbij gebruik makend van het Militair Gezag. Kruls hield voet bij stuk en was zelfverzekerd. Hij had ervaring met dit soort 'misverstanden', zij het op de kleine schaal van gemeenten en provincies in het bevrijde zuiden; bovendien mocht hij er terecht op vertrouwen dat de regering zijn interpretatie zou steunen. Hij luisterde niettemin welwillend naar hetgeen door de Vertrouwensmannen was voorbereid; deze vonden het niet nodig hem te vertellen dat hun verhaal de basis vormde voor een Staatscourant die inmiddels onderweg was. Toen hij hiervan in de loop van de nacht hoorde gaf hij opdracht de nog bij de Algemene Landsdrukkerij liggende exemplaren in beslag te nemen.
De
laatste alinea lijkt een logische inleiding voor een voortgezette
beschrijving van de herinrichting van de politieke arena; een onderwerp dat
echter ver buiten het bestek valt van de beperkte doelstelling van deze
website die in de naam van de site is verankerd: www.wittebrugpark.nl.
inhoud de jodenvervolging |
samenvatting 1945 Het eerste halfjaar van 1945 valt samen met het laatste halfjaar van vijf jaren bezetting. In de actualiteit was de jodenvervolging een zaak van het verleden die pas na de bevrijding de contouren zou krijgen die de herinnering aan de oorlog zou gaan beheersen. De gemiddelde Nederlander was nu bezig met de eigen overleving onder een vijandig regiem en geplaagd door honger en kou. Voor Den Haag kwamen daar de geallieerde luchtaanvallen op de V2-locaties. nog bij. Deze aanvallen culmineerden op 3 maart in de catastrofe waarbij in het Bezuidenhoutkwartier meer dan 500 doden vielen te betreuren. De hongerwinter eiste in Den Haag meer dan 2000 van de geschatte 22.000 slachtoffers in West-Nederland. De voedselhulp kwam laat op gang, waarbij Zwitserland en Zweden het spits afbeten. Pas na veel aandringen en nog net voor de bevrijding kwam geallieerde hulp opdagen. In het zicht van de bevrijding was het verzet van karakter veranderd. Er waren nogal wat nieuwe actieve verzetsstrijders beschikbaar gekomen; discipline en voorzichtigheid lieten te wensen over. In de nacht van 6/7 maart vond bij Woeste Hoeve een aanslag plaats waarbij Rauter zwaar gewond raakte. Als represaille werden 263 burgers geëxecuteerd. Bij de geallieerde opmars bleef Nederland lange tijd een sluitpost, niet in de laatste plaats vanwege het moeilijke terrein in de rivierendelta. Pas in maart kwam het front in Nederland in beweging. Na de bevrijding van Oost- en Noord-Nederland was het Duitse garnizoen in West-Nederland geïsoleerd. Toen in het kader van de hongerwinter onderhandeld ging worden besloten Montgomery c.s. vanaf 12 april een onofficiële wapenstilstand in acht te nemen. Het verzet had grote moeite een houding te vinden in deze situatie die in feite inhield dat West-Nederland tot aan de bevrijding een geneutraliseerd gebied werd. Eind april nam het geallieerde opperbevel het initiatief tot voedseldroppings in West-Nederland, die begonnen op 29 april; vanaf 2 mei was er voedseltransport over de weg. Het Duitse garnizoen hield zich afzijdig, overeenkomstig het 'accoord van Achterveld'; in Achterveld, bij Amersfoort, had topoverleg tussen o.a. Seyss-Inquart en Eisenhower's chef-staf Bedell-Smith het ijs gebroken voor de voedselhulp, maar van een capitulatie kon nog geen sprake zijn. Dat veranderde, nog vrij plotseling: op 4 mei capituleerde de Wehrmacht in Noordwest-Duitsland, Denemarken en Nederland. De capitulatie vond plaats in Montgomery's hoofdkwartier op de Lüneburger Heide en, in de verwarring van het moment, ging de Duitse commandant Blaskovitz nog even dwarsliggen. Maar op 6 mei legde deze in Wageningen, en ten overstaan van de Canadese generaal Foulkes, het hoofd in de schoot. De Binnenlandse Strijdkrachten kwamen er niet of nauwelijks meer aan te pas. In het algemeen stelden ze zich gedisciplineerd maar teleurgesteld op; met name hadden ze een rol willen spelen bij de ontwapening van de Wehrmacht maar Foulkes (en ongetwijfeld de Wehrmacht) wilde daar niets van weten. Zelfs dreigde even dat Foulkes zijn troepen opdracht zou geven op gewapende verzetsstrijders te schieten! En er waren, nog op 7 mei, forse incidenten waarbij enkele tientallen burgers het leven verloren. Maar op 8 mei was het tenslotte toch zover: de hartstochtelijk toegejuichte bevrijders vertoonden zich; gewapende Duitsers waren van het toneel verdwenen. Met hooggestemde bevrijdingstoespraken werd een aanzet gemaakt tot herstel van orde en rust na vijf jaren bezetting. Ook het Militair Gezag was snel van de partij en maakte een eind aan de illusie van sommige 'Vertrouwensmannen' die dachten hun rol nog enige tijd te kunnen voortzetten. Het derde kabinet Gerbrandy stelde op 12 mei zijn portefeuilles ter beschikking om op 24 juni plaats te maken voor een opvolger, het kabinet Schermerhorn waarin Drees zich kon ontwikkelen als de man van de toekomst. En Koningin Wilhelmina? Vanaf maart was zij weer in Nederland; tot juni in 'Anneville' in Ulvenhout bij Breda. Na een kort verblijf in Apeldoorn keerde zij terug in Den Haag vanwaar zij ruim vijf jaar eerder was vertrokken. In afwachting van het gereedkomen van meer passende huisvesting betrok zij een 'burgerhuis' op de Nieuwe Parklaan 110 van september 1945 tot april 1946. |
+ - + - +