Nederland 1944: grimmiger...
In oktober 1943 waren door Seyss-Inquart besluiten genomen wat er gebeuren moest met de nog in Nederland aanwezige joden die niet waren ondergedoken. De groep ondergedoken joden was (veel) groter; L. de Jong schatte hun aantal op 22.000. M.b.v. indirecte maatregelen (bijv., geen distributiebonnen) werd hen het bestaan bemoeilijkt maar er werd niet meer op hen gejaagd in gerichte razzia's. Door zich te onttrekken aan het gezag waren zij echter wel vogelvrij geworden. Dit betekende o.a. dat opgepakte joodse onderduikers meestal streng werden verhoord om er achter te komen wie hen had geholpen waarna zij als regel in Westerbork in een strafregiem werden opgesloten in afwachting van het eerstvolgende transport naar Auschwitz of Sobibor.
De Duitse politie spande zich niet langer zelf in om ondergedoken joden op te sporen. Verraad speelde een belangrijke rol in de jodenjacht, zeker nadat de Duitsers vanaf april 1943 premies gaven; aanvankelijk 4 gulden per jood maar later werden hogere bedragen betaald, tot wel 40 gulden. Als incidentele 'verraadbriefjes' van ontevreden buurtbewoners aan de Nederlandse politie geadresseerd waren dan raakten die briefjes vaak 'zoek', afhankelijk van de signatuur van de korpsleiding of het personeel van de postkamer. Daarnaast waren er 'jodenjagers', veelal medewerkers van de 'Hausraterfassung' die aan het verraden van ondergedoken joden enige bijverdienste hadden. Effectiever en gevaarlijker waren de professionele jodenjagers die zich niet tot eigen buurt of stad beperkten. Berucht werd de 'Kolonne Henneicke', een groep van ca. 35 man die vanuit Amsterdam opereerde en in een half jaar tijd ruim 3500 joden arresteerde, overeenkomend met de helft van de ca. 7000 joden die tijdens hun onderduikperiode alsnog in handen van de Nazi's vielen. Een kleinere groep jodenjagers die vanuit Den Haag opereerde kon ongeveer 2000 joden 'binnenbrengen'.
De spoorwegstaking van 17 september 1944 (die tot de bevrijding werd volgehouden) maakte verdere transporten uit Nederland onmogelijk. Het einde van Auschwitz was ook anderszins nabij: in een poging sporen uit te wissen werden de crematoria in november 1944, bij de nadering van Russische troepen, door de SS opgeblazen.
Ook de Zigeuners behoorden tot de groeperingen waarvan de aanwezigheid in de samenleving al vóór de oorlog door het Nazi-regiem in Duitsland ongewenst werd geacht op grond van 'rassenhygiëne'. Vanaf 1935 belandden Zigeuners in concentratiekampen en vanaf 1942 werd het vernietigingskamp Auschwitz door Himmler aangewezen als bestemming. Halverwege 1943 gaf, ook in Nederland, de bezetter signalen af dat, na de campagnes tegen de joden, er nu iets moest gebeuren tegen de aanwezigheid van Zigeuners. Dit leidde op 16 mei 1944 tot een gerichte landelijke razzia onder de zigeuners die werden gedefinieerd als 'alle personen, die op grond van uiterlijk, hun zeden en gewoonten, als Zigeuners of Zigeuner-halfbloeden kunnen worden aangemerkt, zoomede alle personen die naar de geaardheid der Zigeuners rondtrekken'. De razzia werd uitgevoerd door Nederlandse politie, marechaussee en landwacht; afhankelijk van plaatselijke opvattingen werden ook a-socialen gearresteerd. In totaal werden 305 'Zigeuners' en 260 'a-socialen' op 16 mei naar Westerbork gebracht.
Kampcommandant Gemmeker stuurde de 'a-socialen' na enkele dagen terug, alsmede 64 'Zigeuners' die over 'papieren' beschikten. 245 Zigeuners werden op 19 mei op transport gesteld naar Auschwitz waar ze merendeels binnen enkele weken werden vergast. Van de op 19 mei uit Westerbork vertrekkende trein maakte cineast Rudolf Breslauer, in opdracht van Gemmeker, een filmpje; in een fragment van 7 seconden toont dit een meisje dat uit de nog niet geheel gesloten deur van een goederenwagon naar buiten staart. Het filmfragment is vele malen getoond en behoort tot de onuitwisbare herinneringen aan het drama van de holocaust. Lange tijd werd aangenomen dat het een joods meisje was maar speurwerk van journalist Aad Wagenaar heeft aannemelijk gemaakt dat het ging om het negenjarige Roma meisje Settela Steinbach.
Al eerder werd op deze website gesignaleerd dat de Haagse politie steun verleende bij de razzia's op joden in Amsterdam. Een nog bedenkelijker rol binnen het Haagse politieapparaat speelde de Documentatiedienst, sinds 1940 de taakopvolger van de Inlichtingendienst die belast was met de politieke recherche: het bespioneren van extreem-links en extreem-rechts. De (foute) Haagse hoofdcommissaris Hamer maakte van de Documentatiedienst een Duitsgezind bolwerk binnen de politie; de ca. 60 medewerkers waren merendeels lid van de NSB.
Vanaf 1942 werd de jodenvervolging in Den Haag een hoofdtaak van de Documentatiedienst (waarbinnen de Genealogische Dienst o.l.v. de sadistische inspecteur C.J. Kaptein) zoals blijkt uit het 'resultaat' over 1942 van de verrichte arrestaties: 231 joodse onderduikers en 151 joden die een overtreding hadden begaan. Samen ruim 2/3 van de 561 arrestanten van de dienst. De Documentatiedienst ontwikkelde zich meer en meer tot een verlengstuk van de SicherheitsPolizei. Sommige medewerkers werden zelfs tijdelijk bij de SiPo of het 'Judenreferat' gedetacheerd en konden zich volledig uitleven in de opsporing van joodse onderduikers en 'jodenbegunstigers'.
In Amsterdam werd de familie Frank (vader, moeder, Anne en haar oudere zus Margot) na twee jaar onderduiken in het 'Achterhuis' aan de Amsterdamse Prinsengracht alsnog op 4 augustus 1944 gearresteerd, waarschijnlijk na verraad; de familie werd op 7 augustus 1944 overgebracht naar Westerbork waar ze als strafgeval werd behandeld. Op 3 september 1944 werden ze op transport gesteld met de laatste trein die naar Auschwitz vertrok. In die trein bevonden zich 1019 joden van wie in Auschwitz 549 werden geselecteerd om dadelijk te worden vergast (onder hen alle kinderen jonger dan 15 jaar). De familie Frank met de amper 15-jarige Anne werd voorlopig gespaard.
De Scheveningse familie Frank, 1942 1943 1944 1945.
Het leven in het onderduikhuis Pieter van den Zandenstraat 14 gaat 'gewoon' door. De pas veel later opgeschreven herinneringen van de bewoners geven geen eenduidig beeld van wat er zoal gebeurt maar er is een gemeenschappelijke grondtoon: er gebeurt weinig. Het wachten op de bevrijding duurt lang. Het nieuws dat de geallieerden eindelijk de invasie in Normandië lanceren zorgt voor een mix van opwinding, spanning en hoop. Hoop, die een hoogtepunt beleeft als de geallieerden Antwerpen bereiken maar al gauw blijkt dat een snelle doorbraak naar Nederland te hoog gegrepen zal zijn. Als dan ook nog de doorstoot naar Arnhem, voorafgegaan door een spectaculaire luchtlandingsoperatie, gaat mislukken beseffen de Franks dat het einde van hun beproeving nog niet in zicht is.
Integendeel: het meest hachelijke avontuur dat hen in hun schuilplaats zal bedreigen moet nog komen. Razzia's, gericht op het vinden van onderduikers die zich schuil houden voor de Arbeitseinsatz zijn tegen het eind van 1944 aan de orde van de dag. Op 21 november wordt de Pieter van den Zandestraat afgesloten en een luidsprekerwagen roept alle weerbare mannen op zich reisvaardig voor hun woning op te stellen. Wehrmacht patrouilles gaan van huis tot huis om achterblijvers op te sporen. Maar een wonder voltrekt zich: nummer 14 wordt overgeslagen en na korte tijd kunnen de Franks weer opgelucht ademhalen.
Deze gebeurtenis drukt de Franks opnieuw op de gevaren van het onderduiken en vergroot hun zorgen over het lot van familie en (on)bekenden. Waar zijn de vorige bewoners van hun schuilplaats, de mysterieuze familie Schnell, en hoe gaat het met hen? Van hun beschermers vernemen ze dat de familie Schnell ondergedoken is in Wezep maar dat er al enige tijd niets over hen is vernomen. Pas na de oorlog zal worden ontdekt dat de beide Schnell's bij een Arbeitseinsatz razzia op een boerderij bij Oldebroek zijn gearresteerd en op 4 oktober geëxecuteerd.
Ondertussen hebben de Franks hun eigen zorgen. De voedselvoorziening is als gevolg van de spoorwegstaking ernstig in het gedrang gekomen en het wordt voor vader Myrtil steeds moeilijker voldoende voedsel te bemachtigen voor zijn gezin. De hongerwinter '44-'45 kondigt zich in december 1944 aan als een nieuwe bedreiging voor de overlevingsdrift van de Franks. Het verrassende Duitse offensief in de Ardennen bevestigt dat de bevrijding nog lang niet voor de deur staat. Suikerbieten zijn een belangrijk bestanddeel van het Kerstdiner.
In bovenstaand fragment is sprake van een razzia in de buurt rond de Pieter van den Zandestraat in Den Haag; een razzia gericht op het bijeendrijven van arbeidsslaven maar levensgevaarlijk voor ondergedoken joden.
Hieronder het huis-aan-huis bezorgde 'Bevel' van de razzia van 21 november 1944.
De 'opbrengst' van de razzia's van 21-23 november 1944 in Den Haag, Rijswijk en Voorburg beliep ca. 13.000 mannen; dat viel tegen, na een soortgelijke razzia een week eerder in Rotterdam waar 50.000 mannen waren opgepakt.
In de loop van 1944 werd het verzet tegen de Duitse onderdrukker sterker, zowel in omvang als in professionaliteit: in het laatste jaar van de bezetting verdubbelde het aantal verzetsstrijders, verbeterde de bewapening en de techniek van vervalsingen en konden de Duitse acties om het verzet te dwarsbomen sneller worden geneutraliseerd.
Deze typeringen mogen karakteristiek zijn voor het land als geheel; voor het Haagse verzet was dat in mindere mate het geval. De gevaarlijkste component van het verzetswerk, georganiseerd in de LKP, was in Den Haag niet opnieuw opgebloeid na de fatale razzia's onder de OD en de communisten in 1941 en 1942. Den Haag werd in het verzet als een gevaarlijke stad beschouwd; er was veel haat en nijd en verzetsgroepen werden op ruime schaal geïnfiltreerd door verraders. Van de ca. 500 omgekomen Haagse verzetsstrijders viel 1/3 in 1944, de meeste van hen waren actief bij de hulp aan onderduikers in de LO.
Bij de Duitse autoriteiten groeide het besef dat ze de slag tegen het verzet niet konden winnen met klassieke repressie en de langzaam werkende Duitse rechtbanken. In hun onmacht namen ze hun toevlucht tot draconische maatregelen waarbij ze carte blanche kregen van Hitler die in juli het zg. Niedermachungsbefehl had uitgevaardigd. Executies van onschuldige gijzelaars maakten plaats voor executies van mogelijke Todeskandidaten: verzetsstrijders die naar het oordeel van de Duitse politiediensten in aanmerking zouden komen voor de doodstraf als er een proces tegen hen zou zijn gevoerd. Opsporing, aanklacht, veroordeling en executie in één hand, zonder mogelijkheid van hoger beroep of gratie.
Het Niedermachungsbefehl (niedermachen = afmaken, afslachten) wordt vaak voorgesteld als een wraakzuchtige reactie van Hitler op de aanslag op zijn leven van 20 juli 1944. Het bevel werd weliswaar op 30 juli door de Führer getekend maar werd al eerder (o.a. aan Seyss-Inquart) op 6 juli aangekondigd. Het hield in dat 'terroristen' en 'saboteurs' niet moesten worden berecht maar onmiddellijk moesten worden geëxecuteerd. De formulering werd korte tijd later door Keitel nog enigszins gepreciseerd maar de interpretatie werd door Rauter c.s. verder opgerekt om het Führerbefehl ook toe te passen op gearresteerde maar nog niet veroordeelde verzetsstrijders. Rauter gaf bovendien opdracht dat ook 'dienstdoende leden van de Landwacht gewapende terroristen en saboteurs onverwijld in het gevecht moeten afmaken.' In de dagelijkse praktijk van Schöngarth c.s. werd het Niedermachungsbefehl veelal niet toegepast als vermoed werd dat met verhoor en marteling waardevolle inlichtingen konden worden verkregen die bij een onmiddellijke executie verloren zouden gaan.
De snelle geallieerde opmars, zo werd door de bezetter gevreesd, zou wel eens kunnen betekenen dat talloze verzetsstrijders in de Strafgevangenis in Scheveningen bevrijd zouden worden; ca. 1500 gevangenen, veelal verzetsstrijders, werden uit voorzorg weggevoerd naar Vught. Erich Deppner, eerder mislukt als kampcommandant van Westerbork maar daarna gepokt en gemazeld in de bestrijding van het verzet werd door Rauter naar Vught gestuurd met de opdracht uitvoering te geven aan Hitler's Niedermachungsbefehl.
Vanaf juli tot begin september werden tijdens het avondappel in Vught de namen voorgelezen van degenen die 's avonds of de volgende ochtend zouden worden geëxecuteerd; onder de ca. 450 slachtoffers bevonden zich alle leiders van de LO/LKP die de laatste maanden in handen waren gevallen van de SD. Namen en aantallen werden niet bekend gemaakt; kennelijk hadden de executies niet (mede) tot doel de bevolking actief te intimideren.
De executies in Vught bereikten hun hoogtepunt rond Dolle Dinsdag (4 september). Kort daarna werd het kamp ontruimd; de resterende gevangenen (ruim 3000) werden overgebracht naar kampen in Duitsland waar de meesten omkwamen. De gealarmeerde knokploegen moesten machteloos toezien bij de afvoer van de gevangenen; de overmacht van de bewaking was te groot.
Nabij Putten werd op 30 september 1944 door een verzetsgroep, geïnspireerd door de Raad van Verzet, een Duitse auto tot stoppen gedwongen. In een vuurgevecht dat volgde kwam een Duitse officier om het leven. De Wehrmacht nam wraak: in opdracht van Christiansen werd het dorp omsingeld en werden 661 mannen gearresteerd. Meer dan honderd huizen werden platgebrand. Tijdens de razzia werden zeven mannen doodgeschoten. De rest werd weggevoerd naar Amersfoort waarna 602 mannen werden overgebracht naar het concentratiekamp Neuengamme. Van hen overleefden 49 mannen de oorlog maar zij verkeerden ten dele in zo slechte gezondheid dat nog eens vijf kort na terugkeer bezweken. In totaal dus 552 slachtoffers; een te hoge prijs voor een verzetsdaad die weinig had opgebracht? Die vraag pijnigde niet alleen de achtergebleven dorpelingen maar ook een aantal Duitsers die bij het drama nauw betrokken waren geweest.
Gruwelijke executies in Renesse
Op Schouwen-Duiveland bevond zich een aantal verzetsstrijders en enkele ondergedoken Britse militairen van wie met de geallieerden was afgesproken dat zij uit Zierikzee zouden worden afgehaald om overgebracht te worden naar het bevrijde deel van Zeeland. Door misverstanden mislukte de afhaalmanoeuvre en viel een deel van de groep, na een hevig vuurgevecht, in handen van de Duitsers. Tien van de gearresteerden werden door een haastig bijeengeroepen Kriegsgericht tot de dood door de strop veroordeeld. Zij werden op 10 december 1944 in Renesse opgehangen. De lijken bleven twee dagen hangen; enkele familieleden van de slachtoffers werden, samen met andere bewoners van Schouwen Duiveland, door de Duitsers naar Renesse gebracht en gedwongen om de opgehangenen te zien. Dit alles geschiedde onder regie van de Wehrmacht, niet van de SD; de Wehrmacht, zoals ook al bleek in Putten, kon uitzonderlijk grof en gewelddadig optreden tegen verzetsdaden waarbij militairen het leven lieten of gewond raakten.
Overval op de Leeuwarder gevangenis.
Op 8 december overviel een groep verzetsstrijders uit de Friese KP de Leeuwarder strafgevangenis en bevrijdden 51 verzetsstrijders, zonder een schot te lossen. Tijdens de minutieus voorbereide actie meldden zich enkele SD'ers met arrestanten bij de gevangenis; de SD'ers werden ontwapend en opgesloten. De Duitse autoriteiten zochten een week lang tevergeefs naar de bevrijde gevangenen en hun bevrijders; ze zagen af van represailles. Van de actie is na de oorlog een speelfilm gemaakt, 'De Overval', naar een scenario van L. de Jong.
Kleykamp, de schatkamer van Lentz.
J.L. Lentz was hoofd van de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters. Hij was de trotse ontwerper van het persoonsbewijs dat iedereen van 15 jaar en ouder verplicht was bij zich te hebben. Dit persoonsbewijs was perfect: ook het verzet is er nooit in geslaagd een persoonsbewijs na te maken dat voor echt kon doorgaan. Lentz, geboren, getogen en gestorven in Den Haag oogstte veel lof voor zijn pronkstuk: het persoonsbewijs; hij werd o.a. uitgenodigd naar Berlijn om de in ZIJN persoonsbewijs verwerkte vindingen te tonen. Hij was er dan ook vanzelfsprekend bij (zie hierna bij 'de Tweede Distributiestamkaart') toen onder voorzitterschap van Rauter gebrainstormd werd hoe met sluwe administratieve hulpmiddelen het leven van de onderduikers kon worden bemoeilijkt.
Bij de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters werd o.a. de collectie 'ontvangstbewijzen-persoonsbewijs' bewaard: iedere Nederlander van 15 jaar en ouder had een persoonsbewijs en had bij de verstrekking getekend voor ontvangst. Die ontvangstbewijzen, compleet met foto en vingerafdruk, werden centraal bewaard in het gebouw 'Koninklijke Kunstzaal Kleykamp' aan de Scheveningseweg, tegenover het Vredespaleis.
Koninklijke
Kunstzaal Kleykamp, ca. 1925
HGA-F-63598, Collectie Haags Gemeentearchief
De collectie werd veel geraadpleegd door de Sicherheitspolizei om manipulaties met persoonsbewijzen aan het licht te brengen. Er was de illegaliteit veel aan gelegen de collectie te vernietigen maar dat ging de gevechtskracht van de knokploegen te boven. De Royal Air Force was bereid een precisiebombardement uit te voeren. Dat gebeurde na gedetailleerde voorbereiding op 11 april 1944, overdag, met grote nauwkeurigheid; het gebouw werd nagenoeg geheel verwoest en de collecties lagen onder het puin. Rauter gelastte een onmiddellijke opruiming en inventarisatie: 15-40 % van de collectie ontvangstbewijzen-persoonsbewijs bleek te zijn vernietigd. Een groot succes voor de illegaliteit en voor de Nederlandse regering in Londen die nog maar weinig steun had gegeven aan de illegaliteit; helaas had het bombardement het leven gekost van 59 ambtenaren die in het gebouw werkten; daaronder verscheidene die de illegaliteit hadden geholpen.
De 'Tweede Distributiestamkaart'
De bezetter was er veel aan gelegen het leven van de onderduikers te bemoeilijken. De persoonsbewijzen moesten werden voorzien van een controlezegel, nadat ze (zo mogelijk) waren vergeleken met de duplicaat-gegevens die in 'Kleykamp' werden bewaard. Alleen houders van een gecontroleerd persoonsbewijs kregen vervolgens een 'Tweede Distributiestamkaart' en alleen op vertoon van beide documenten werden voortaan bonkaarten verstrekt. Slimme 'hackers' spoorden al snel de gaten op in dit systeem dat dreigde onderduikers af te snijden van de elementaire levensmiddelen. Het verschafte een nieuw wapen aan het georganiseerde verzet dat er in bleef slagen om, gesteund door overvallen op distributiekantoren en drukkerijen, de aanval op het bestaan van de onderduikers te saboteren en te neutraliseren.
Al in 1940 kreeg de bezetter belangstelling voor het gebruik van financiele instrumenten om het verzet in een hoek te drijven. Het grootste deel van de Nederlandse koopvaardij en marine bevond zich buiten Nederland en werkte mee aan de oorlogsvoering van Engeland tegen Duitsland. De gezinnen van de betrokken zeevarenden bevonden zich echter in Nederland en hadden geld nodig om in hun levensonderhoud te voorzien. De bezetter spande zich met enig succes in om de betaling van deze gelden onder druk te zetten. Om de gezinnen bij te springen ontstond, op initiatief van A. Filippo de 'Zeemanspot', die zich aanvankelijk beperkte tot de gezinnen van de zeevarenden. Uit deze Zeemanspot ontstond het Nationaal Steun Fonds (NSF), een professioneel geleide organisatie die zich vooral richtte op het bijeenbrengen van de grote bedragen die nodig waren.
Initiatiefnemer en organisator werd de Zaandamse bankier Walraven van Hall, de 'bankier van het verzet' die mede door zijn netwerk in de bankwereld er voor zorgde dat het verzet uit de geldzorgen werd geholpen. Hij organiseerde een veelomvattend systeem van 'leningen' op basis van grote bedragen. De Nederlandse regering in Londen verstrekte een garantie op de terugbetaling van leningen tot een maximum van 30 miljoen gulden. Walraven van Hall, geholpen door zijn broer Gijs, incasseerde de bedragen in coupures van 1000 gulden. Toen de bezetter de bankbiljetten van 1000 en 500 gulden ongeldig verklaarde werd met vereende krachten in slechts enkele dagen een omwisseling tot stand gebracht die bovendien nog veel nieuwe bijdragen opleverde. Het NSF steunde een breed scala van activiteiten: naast de gezinnen van de zeelieden ook de (gezinnen van de) onderduikers, de illegale pers en de vervalsing van distributiebescheiden en persoonsbewijzen. Vanaf eind 1943 werkte de LO, na aanvankelijke aarzeling, nauw samen met het Landelijk Steunfonds, dat in totaal 84 miljoen gulden heeft uitgekeerd. Walraven van Hall heeft, zoals dat met geld kan, een centrale rol gespeeld in het verzet. Op 27 januari 1945 werd hij als gevolg van een ongelukkig misverstand gearresteerd en op 12 februari gefusilleerd.
Na D-day (6 juni 1944 en de verbitterde strijd in Normandië, ging het aanvankelijk vlug: op 25 augustus viel Parijs, op 3 september Brussel en al op de volgende dag viel Antwerpen, met de vrijwel intacte haveninstallaties, in geallieerde handen. De Duitsers die, gehinderd door Belgische verzetsstrijders, nog bezig waren met het plaatsen van springladingen in de haven werden door de komst van de Britten verrast en trokken haastig naar het noorden weg om zich bij de Wehrmacht in Zeeland te voegen.
De Duitse gevechtskracht leek snel in te storten, maar ook de mogelijkheden van de geallieerden bereikten hun grenzen na de snelle opmars door Frankrijk en België. Tegenover de langere aanvoerlijnen van de geallieerden stonden bovendien de korter wordende bevoorradingslijnen van de Duitsers. Het probleem van de geallieerden werd nog vergroot bij het lossen van de schepen in de primitieve kunstmatige haven op het Normandische strand die niet berekend was op de herfststormen. Herstel van de haven van Cherbourg liet nog steeds op zich wachten. Een snelle ingebruikstelling van de haven van Antwerpen werd Eisenhower's hoogste prioriteit; daarvoor moesten echter eerst de beide oevers van de Westerschelde met hun sterke Duitse kustbatterijen onder controle gebracht worden. Montgomery voelde meer voor een snelle doorstoot naar Duits grondgebied; de val van Berlijn zou, met voldoende durf en een naar adem snakkende Wehrmacht, nog in 1944 mogelijk moeten zijn.
Dit optimisme klonk ook door in de voortvarendheid waarmee Koningin Wilhelmina forceerde dat Prins Bernhard werd benoemd tot '...bevelhebber der Nederlandse strijdkrachten onder het opperbevel van generaal Eisenhower. Prins Bernhard neemt hierbij de leiding op zich van het gewapend verzet in Nederland.' Deze mededeling van de Koningin op 3 september werd afgesloten met de hartenkreet 'Tot spoedig weerziens!' en werd gevolgd door een bevestigende bekendmaking van generaal Eisenhower die het gerucht moest ontzenuwen dat daar aarzelingen zouden bestaan over de bestuurlijke kwaaliteiten van de Prins. Vervolgen sprak Prins Bernhard tot de 'Nederlandse ondergrondse strijders' die bevel kregen armbanden gereed te maken waarop in elk geval met duidelijke letters het woord 'Oranje' moest staan.
Bij dit alles hadden de Nederlandse ministers, die meenden dat de geschetste ontwikkelingen hun instemming nodig hadden, het nakijken. Maar ze onderdrukten hun frustratie en kozen voor de kant van de losbarstende vreugde toen van de kant van de geallieerde bevelhebbers werd gemeld: 'het Duitse leger bevindt zich in een staat van ontbinding' en 'het uur der bevrijding, waarop Nederland zo lang heeft gewacht, is nu zeer nabij.'
Nu was het de beurt van Gerbrandy die in een radio-toespraak op 4 september als klap op de vuurpijl liet weten: 'geallieerde strijdkrachten zijn Nederland binnen getrokken' waarbij de Regeringsvoorlichtingsdienst niet achter wilde blijven: 'Breda is bevrijd'.
Beide mededelingen waren voorbarig en hadden misschien het nuttige effect dat ze de duidelijke nervositeit van de bezetter versterkten. Seyss-Inquart kondigde de Ausnahmezustand af: '...vluchten is verboden; ...ieder verzet, iedere verstoring van de openbare orde, iedere benadeling van het arbeidsproces...wordt gestraft met de dood of zware vrijheidsstraffen.' Rauter voegde daar nog aan toe dat op samenscholingen van meer dan vijf personen zonder waarschuwing vooraf zou worden geschoten; de avondklok van tien uur 's avonds werd vervroegd naar acht uur.
De ferme taal van de bezetter suggereerde vastberadenheid om zich in Nederland te willen handhaven. Maar de werkelijkheid bleek genuanceerder: met name in het zuidoosten van het land trokken Duitse troepen in Noordelijke richting over de wegen; sommige in wanorde, als waren ze op de vlucht. Sterker nog: De SD en de Sicherheitspolizei begonnen hun dossiers te vernietigen zoals bij diverse Aussenstellen en Aussenposten kon worden waargenomen (o.a. in Den Haag); in oorlogstijd zijn dat rituelen die voorafgaan aan vertrek. Schöngarth, de Befehlshaber van de beide diensten zette het opsporingswerk stil. Gemmeker, de commandant van Westerbork, gelastte de vernietiging van de de kampadministratie (de joodse 'Lagerleitung' had clandestien kopieën gemaakt van de deportatielijsten; deze bleven bewaard) maar Gemmeker verzette zich tegen de opdracht het kamp te ontruimen en de barakken over te brengen naar Ravensbrück.
Dolle Dinsdag (5 september 1944)
Aangewakkerd door het nieuws uit Londen van de vorige dag en de zichtbare ontreddering bij de bezetter was er geen houden aan. 'De geallieerden staan al bij de Moerdijkbrug', 'ze zijn Dordrechtg al voorbij', 'Rotterdam is gevallen', 'ze kunnen elk moment in Den Haag arriveren', etc. Op strategisch gekozen plaatsen verzamelden zich mensen, voorzien van Nederlandse en Engelse vlaggetjes, die meenden te 'weten dat ze hier langs zullen komen'; zoals hier op het Rijswijkseplein:
HGA-F-1.10892, collectie Haags Gemeentearchief
De bedreiging dat op demonstranten en groepen van meer dan vijf personen zonder waarschuwing zou worden geschoten werd hier en elders op grote schaal genegeerd, soms echter met ernstige gevolgen.
De gedachte dat NSB-gezinnen, met name vrouwen en kinderen, bij een dreigende invasie naar de oostelijke provincies of misschien zelfs naar Duitsland zouden worden geëvacueerd was binnen de NSB geen onbekend thema. Toen de bezetter aanstalten maakte Rijksduitsers te evacueren ontstak de NSB in paniek. De vrees voor een aanstaande 'bijltjesdag' was algemeen.
HGA-F-110566, collectie Haags
Gemeentearchief
Rauter bemiddelde dat de NS extra treinen beschikbaar stelde om NSB'ers die dat wilden te laten vertrekken. 'Uitsluitend vrouwen en kinderen; mannen die kunnen werken moeten blijven en zich beschikbaar houden', was Rauter's voorwaarde die echter massaal werd genegeerd. Met horten en stoten kwam de evacuatie op gang; stations werden herschapen tot pleisterplaatsen van vluchtende NSB'ers. De lege huizen van NSB'ers werden vrijwel meteen gesignaleerd en waren overgeleverd aan roof en plundering.
De evacuatie van de NSB gezinnen betekende voor ca. 65.000 van hen voorlopig een enkele reis Duitsland waar ze (niet als gezin!) werden opgevangen in ongeschikte gebouwen op het platteland en waar ze niet welkom waren; van hen slaagde, na een interventie van Mussert, minder dan de helft begin 1945 terug te keren naar Nederland om in de noordelijke en oostelijke provincies wederom in ongeschikte gebouwen te worden gehuisvest, in afwachting van beslissingen over hun lot na de capitulatie. Degenen die na Dolle Dinsdag in de oostelijke en noordelijke provincies werden ondergebracht waren er relatief iets beter aan toe dan degenen die in Duitsland waren gestrand; maar ook daar was huisvesting als gezin in een woning met enige privacy een hoge uitzondering. Een deel van de vluchtelingen kwam terecht in Kamp Westerbork waar nog slechts enkele honderden joden aanwezig waren.
Het duurde een paar dagen voordat duidelijk werd dat de berichten over de Duitse ineenstorting voorbarig waren. Hitler gelastte zijn troepen zich fanatieker te verzetten tegen de geallieerde opmars, nu de strijd zich naar het Vaterland dreigde te verplaatsen. Versterkingen werden naar het front gedirigeerd en van een snelle bevrijding van Nederland kon vooralsnog geen sprake zijn. In de komende weken zouden de geallieerden en de bevolking merken dat de Duitse bezetter nog lang niet verslagen was. En, als om dat te bevestigen, lanceerde Hitler aan het eind van 1944 het onverwachte offensief in de Ardennen.
Terug naar de werkelijkheid van de gewapende strijd op Nederlands grondgebied in de herfst van 1944. De eerste Nederlandse stad die werd bevrijd was Maastricht.
Amerikaamse troepem hadden op 8 september Luik bereikt en schoven voorzichtig naar het oosten en noorden op ter voorbereiding van een aanval op Aken en Keulen. In dat kader werd Maastricht op 14 september bevrijd, zonder veel geweld. Een hele verademing voor Maastricht; amper drie weken eerder waren 120 doden te betreuren geweest als gevolg van een Amerikaans bombardement. Kort na Maastricht werd de rest van Zuid-Limburg bevrijd;. Alleen in de omgeving van Kerkrade boden de Duitsers tot 5 oktober hardnekkig weerstand.
De bevrijding van Zuid-Limburg was echter geen onderdeel van een samenhangend plan om Nederland te bevrijden. Zo'n plan bestond niet; het doel van de geallieerden was een spoedige overwinning op Nazi-Duitsland; de bevrijding van Nederland was voor het geallieerde opperbevel een daaraan ondergeschikte zaak. De bevrijding van Zuid-Nederland gebeurde en marge van een tweetal militaire operaties in de herfst van 1944, de slag om de Schelde en de operatie Market Garden, beide opgezet om een Duitse nederlaag snel te forceren. Elders op deze website zijn deze operaties al beschreven in hun Europese context; hieronder krijgen ze opnieuw aandacht in het kader van de bevrijding van Zuid-Nederland.
Bevrijding van Zuid-Nederland.
Na de bevrijding van Parijs, Brussel en Antwerpen waren de verwachtingen in Nederland hooggespannen. Van de geallieerde transportcrisis was bij de bevolking niets bekend maar uiteraard wel bij het geallieerde opperbevel; dat de Duitsers van plan waren in Nederland stand te houden (en daartoe ook in staat zouden zijn) was voor iedereen een verrassing behalve voor Hitler c.s.; na het verlies van de Kanaalkust was Nederland de enige mogelijkheid om zijn nieuwste geheime wapen, de V2, in de strijd te kunnen werpen.
Tussen Eindhoven en Arnhem ondernamen de geallieerden hun stoutmoedige poging om in een snelle operatie, Market-Garden, de bruggen over de Waal en de Rijn bij Nijmegen en Arnhem met luchtlandingstroepen in handen te krijgen en lang genoeg vast te houden totdat versterkingen met tanks en artillerie vanuit het zuiden zouden doorbreken langs de weg Eindhoven-Nijmegen (de zg. Corridor). Door misrekeningen bij de droppings maar vooral door onverwacht sterke tegenstand van de Duitse troepen kwam van de beoogde doorbraak naar de Noordduitse laagvlakte en de omsingeling van het Roergebied niets terecht. Met grote verliezen aan manschappen moesten de geallieerden het restant (2.000 van de oorspronkelijke 10.000) van hun troepen bij Oosterbeek over de Rijn in veiligheid brengen, slechts een week nadat de operatie was begonnen.
Arnhem werd door dit alles gedurende enige dagen een frontstad, waar fel werd gevochten. Huizen waar de geallieerde troepen zich schuil hielden werden stelselmatig in puin geschoten of in brand gestoken. Grote groepen van de bevolking moesten in noordelijke richting een heenkomen zoeken. Op 23 september besliste de Wehrmacht dat de gehele zuidelijke Veluwezoom voor de verdediging zou moeten worden ingericht. De bevolking van Arnhem moest op 25 september zijn vertrokken (een schriftelijk bevel van een bevoegde hoge Duitse officier of van een Nederlandse evacuatie-commissaris was er niet). In het begin te voet, met hier en daar een handkar of een hoog opgetaste fiets, verplaatste de enorme kolonne zich moeizaam in noordelijke richting. Tot in Groningen toe werden Arnhemmers ondergebracht.
Arnhem bleek een brug te ver maar de Corridor van Eindhoven tot Nijmegen kon, zij het met grote moeite, worden geconsolideerd. Eindhoven werd op 18 september bevrijd, in eerste instantie door Amerikaanse parachutisten die ten noorden van Eindhoven bij Son waren geland. Vlaggen uit! Vanuit het oosten drongen de Duitsers echter opnieuw Eindhoven binnen en de vlaggen werden weer haastig binnengehaald. Tegen de avond arriveerde eindelijk de voorhoede van de grondtroepen die de vorige dag bij Valkenswaard was blijven steken. Opnieuw groot enthousiasme maar daaraan kwam snel een einde toen de Duitsers met ca. 100 vliegtuigen een bombardement uitvoerden waarbij ongeveer 200 burgerslachtoffers vielen.
Aan de andere kant van de Corridor, in Nijmegen waren de geallieerde ogen gericht op de spoorbrug en de verkeersbrug over de Waal. Anders dan de Rijnbruggen bij Arnhem konden de geallieerden de beide Waalbruggen bij Nijmegen veroveren en vasthouden. Te laat besloten de Duitsers dat de Waalbruggen moesten worden opgeblazen.
Na de ontruiming van Antwerpen op 4 september konden de Duitse troepen zich massaal en vrijwel ongehinderd terugtrekken naar Zeeuws Vlaanderen, Zuid Beveland en Walcheren om zich daar in te graven voor de langdurige en bloedige slag om de Schelde (die door de geallieerden pas gewonnen werd verklaard toen het eerste grote konvooi over de Westerschelde op 28 november 1944 naar Antwerpen voer). De strijd om Zeeuws-Vlaanderen spitste zich toe op het gebied ten Westen van de Braakman.
Oost Zeeuws-Vlaanderen werd door de Duitsers slechts zwak verdedigd; op 20 september, twee weken na Dolle Dinsdag, werd Terneuzen bevrijd.
Geheel anders ging het toe in West Zeeuws-Vlaanderen. Breskens was uitgebouwd tot een centrum van forten en bunkers, in het kader van de Atlantik Wall. Het dorp werd (o.a.) op 11 september zwaar gebombardeerd. Van de ruim 700 burgers die in West Zeeuws-Vlaanderen omkwamen vielen er 218 in Breskens, dat na felle strijd op 21 oktober door de Canadezen werd veroverd. Breskens was tot 22 september voor de Duitsers een belangrijke haven geweest voor het overzetten van de bijna 85.000 vluchtende militairen van het Duitse 15de leger, na het debacle van de strijd in Frankrijk en België. Op 31 oktober werd Breskens de springplank voor de geallieerde aanval over de Westerschelde op Vlissingen.
Walcheren en West Zeeuws-Vlaanderen waren de 'poortwachters' van de Westerschelde en beheersten de toegang tot Antwerpen: de haven die de transportcrisis van de geallieerden moest oplossen. Hitler was zich dit terdege bewust; hij gaf op 4 september opdracht West Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren tot het uiterste te verdedigen en dat resulteerde in onverwacht taaie weerstand. Besloten werd Walcheren onder water te zetten met een bombardement van de dijken, te beginnen op 3 oktober met de 80 meter brede zeedijk van Westkapelle. Pas op 16 oktober gaf Montgomery de hoogste prioriteit aan het beslechten van de strijd in Zeeland en kregen de Canadezen versterkingen; de Westkappelsedijk met zijn grote kustbatterijen viel, na een bombardement van vlooteenheden en een bestorming met landingsvaartuigen, op 1 november in handen van de geallieerden. Vlissingen en Middelburg vielen op 3, resp. 6 november.
Van de 20.000 inwoners van Vlissingen waren in de loop van de strijd 17.000 geevacueerd, maar zo'n 3000 hadden in kelders een schuilplaats gevonden toen in de nacht van 31 oktober, onder dekking van granaatvuur, vanuit Breskens een landing werd uitgevoerd. Drie dagen werd er van huis tot huis en van straat tot straat gevochten voordat de Duitsers zich gewonnen gaven. Het volgende doel werd Middelburg waar zich een garnizoen van 2000 Duitsers bevond. Op 6 november capituleerde de commandant, na een geslaagde intimidatie.
De verwoestingen in Zeeland en het verlies aan mensenlevens, zowel bij de militairen als onder de burgerbevolking leken afschrikwekkende voortekenen van een strijd die nog moest komen en de hoge prijs die voor de bevrijding van Nederland moest worden betaald. Het optimisme van Dolle Dinsdag was vergeten.
De troostprijs van Market Garden was het behoud van de Waalbrug bij Nijmegen en van de 'Corridor' die er bij wijze van spreken om vroeg om verbreed te worden. Dit gebeurde dan ook toen de geallieerde troepen van de eerste schrik na de mislukking van Market Garden waren bekomen. Aan de oostzijde van de Corridor zetten de Duitsers zich schrap; Venlo en Roermond werden pas op 1 maart 1945 bevrijd. Maar westelijk van de Corridor ging het overwegend gemakkelijker; tegen het eind van oktober waren Den Bosch, Tilburg en Breda bevrijd.
De frontlijn op 16 oktober, na de verovering van Woensdrecht aan de toegang tot Zuid Beveland. Tussen 16 oktober en 10 november werd het groengekleurde gebied bevrijd en daar bleef het voorlopig bij. Rechts, de (inmiddels geconsolideerde en verbrede) 'Corridor' van Eindhoven naar Nijmegen.
Op 27 oktober werden Den Bosch en Tilburg bevrijd; op 29 oktober volgde Breda.
In Den Bosch werd de bevrijding voorafgegaan door wekenlange beschietingen; 236 burgers verloren het leven. Ook na de bevrijding lag de stad herhaaldelijk onder artillerievuur van de Duitsers die vuurden vanaf de noordelijke Maasoever. Bijna 2000 V1's vlogen over de stad, op weg naar het zuiden maar daar waren de Bosschenaren niet altijd gerust op als het karakteristieke motorgeluid leek te haperen; in zo'n geval moest een schietgebedje helpen: 'Onze lief Vrouwke - geef hem nog een douwke - geef hem nog een zucht - dat ie valt in Vught'. Niettemin stortte op 22 december een V1 neer in een woonwijk waarbij 19 doden vielen.
De bevrijding van Tilburg en Breda vertoonde het beeld dat veel Nederlanders hadden gehoopt: de geallieerden naderden en na enige schermutselingen vertrokken de Duitsers voorgoed. Maar het kon ook anders, zoals in Heusden waar 134 burgers in de schuilkelder onder het stadhuis om het leven kwamen nadat de Duitsers de toren hadden opgeblazen. Het opblazen van torens gebeurde op veel plaatsen langs het Hollands Diep en de Bergse Maas om te voorkomen dat de geallieerden de torens zouden kunnen gebruiken als waarneminsposten.
De frontlijn op 16 oktober, na de verovering van Woensdrecht aan de toegang tot Zuid Beveland. Tussen 16 oktober en 10 november werd het groengekleurde gebied bevrijd en daar bleef het voorlopig bij. Rechts, de (inmiddels geconsolideerde en verbrede) 'Corridor' van Eindhoven naar Nijmegen.
Op zondag 17 september begonnen de luchtlandingen bij Arnhem. Het gedurfde karakter van de operatie en de opwinding tijdens de voorafgaande weken over de 'ineenstorting' van de Wehrmacht vormden het decor van het wijdverbreide optimisme: 'de bevrijding staat voor de deur'.
Een optimisme dat in niet geringe mate werd gesteund door uitspraken van het geallieerde opperbevel, geciteerd door 'Radio Oranje' en gereflecteerd in het hiernaast weergegeven strooibiljet dat op ruime schaal boven het operatiegebied door vliegtuigen werd gespreid; daarin is sprake van 'het ogenblik waarop gij zoolang hebt gewacht' en waarin medewerking wordt gevraagd voor 'een laatste, uiterste krachtsinspanning'.
Al enkele dagen eerder circuleerden er speculaties bij de Nederlandse regering in Londen, bij het verzet en bij de directie van de Nederlandse Spoorwegen over de wenselijkheid van een algemene spoorwegstaking ter ondersteuning van een slotoffensief dat in korte tijd tot de bevrijding van Nederland zou leiden. Ook het geallieerde opperbevel was ingenomen met de berichten over de bereidheid om het transport per spoor lam te leggen. In de avond van 17 september riep de Nederlandse regering op tot een algemene staking van het spoorwegpersoneel; binnen enkele dagen was de staking volledig.
Het was vooral Gerbrandy die achter de oproep stond. Sommige ministers klaagden er over dat ze niet gehoord waren in een zaak waar de regering een grote verantwoordelijkheid had genomen. Wat moest er gebeuren als het verkeerd afliep? Als het transport van voedsel en steenkool kwam stil te liggen? Aan lastige vragen geen gebrek, maar Gerbrandy was er van overtuigd dat de bevrijding voor de deur stond: 'binnen een week zijn we in Amsterdam'. Niet binnen een week maar wel na 10 dagen moest echter geconstateerd worden dat geallieerden in Arnhem een ernstige nederlaag hadden geleden. Een geweldige kater!
Maar de spoorwegstaking werd niet beëindigd; er was geen weg terug. Niettemin beraadde het onzeker geworden kabinet zich wel degelijk op de modaliteiten van een beëindiging van de staking. Omdat de staking door het kabinet was geproclameerd na overleg met SHAEF werd deze opnieuw geconsulteerd. Op 2 oktober legde deze de bal terug bij het kabinet: de staking moest worden voortgezet ten oosten van de lijn Arnhem-Amersfoort; ten westen van die lijn kon de staking worden beëindigd. Deze splitsing van de staking werd uiteraard in het Nederlandse kamp niet voor mogelijk gehouden; in arren moede koos het kabinet voor voortzetting van een ongesplitste staking en dit werd op 5 oktober via Radio Oranje bekend gemaakt. Een moeilijke boodschap: de stakers werden geprezen, de dreigende hongersnood werd aan de orde gesteld en Seyss-Inquart's sluwe aanbod van steenkool uit Duitsland (mits de staking werd beëindigd) werd als onbetrouwbaar afgewezen.
De boodschap werd nog eens herhaald en versterkt op 21 november waarbij de stakers opnieuw werden geprezen, niet alleen voor de militaire betekenis van de staking maar ook omdat deze 'de faam van Neêrlands fel verzet feller dan ooit in de kring onzer bond- en strijdgenoten (had doen) doorklinken'.
De militaire betekenis van de spoorwegstaking wordt wel eens overschat. De Duitse Bahnbevollmächtigte kreeg spoedig greep op het transport waar de Wehrmacht om vroeg. Na een week reden er al weer treinen met Duits spoorwegpersoneel, soms gehinderd door enige sabotage van knokploegen. De illegaliteit had, vooral aanvankelijk, veel last van de spoorwegstaking; omdat de meeste van de 30.000 medewerkers van NS gingen onderduiken betekende dit een extra belasting van de verzorgingsgroepen.
Seyss-Inquart besefte wellicht dat een gewelddadig optreden tegen de spoorwegstaking weinig kans bood op een spoedige hervatting van het werk. Vanaf 22 september wezen de Duitsers op de gevaren voor de voedselvoorziening en werd geprobeerd de stakers weer aan het werk te krijgen. De kranten werd bevolen een desbetreffend bericht op te nemen maar (o.a.) de Haagse Courant weigerde medewerking. Als represaille werden de installaties van de krant ontmanteld.
Seyss-Inquart, opnieuw wijzend op de dreigende problemen bij de voedselvoorziening probeerde Hirschfeld en Louwes te bewegen de staking te laten beëindigen, hetgeen zij weigerden. Seyss-Inquart besloot vervolgens ander transport (schepen, vrachtwagens) voor de voedselvoorziening te verbieden maar maakte dit niet openbaar; mogelijk realiseerde hij zich dat deze alternatieven toch al nauwelijks inzetbaar waren vanwege geallieerde beschietingen en bombardementen en de voortdurende inbeslagnemingen door de Wehrmacht.
De hongerwinter, 1944 1945.
De hongerwinter 1944-1945 is de meest dramatische periode die de herinnering van de de meeste, nog in leven zijnde, getuigen van de bezettingsjaren beheerst. Honger werd met name geleden in de stedelijke gebieden van West-Nederland. De vroeg invallende winter en de brandstofschaarste troffen het gehele bezette gebied. Ook elders was het voedselpakket in die periode onvoldoende en vooral onevenwichtig maar de hongersnood trof toch vooral West-Nederland.
De voedselvoorraden in de stedelijke gebieden in het westen waren toch al klein maar na het begin van de spoorwegstaking raakten ze snel uitgeput. De karige rantsoenen moesten worden verlaagd; de bevoorrading van de winkels bleef bovendien achter bij de officiële rantsoenen. Een deel van de levensmiddelen kwam op de zwarte markt terecht waar grof geld werd betaald om de rantsoenen aan te vullen.
De eerste hongerdoden werden nog voor het eind van 1944 geconstateerd; het waren de eerste van de naar schatting 22.000 slachtoffers tijdens de hongerwinter. Het onderliggende transportprobleem gold ook de schaarste aan brandstof; bovendien waren de mijnen in Limburg onbereikbaar geworden na de bevrijding van Zuid-Nederland. In Den Haag werd de levering van gas op 12 oktober beëindigd (de gasfabriek werkte op steenkool); op 20 november gebeurde hetzelfde met elektriciteit, althans voor particulieren.
De geringe voedselvoorraden in het stedelijke westen, het wegvallen van de toegang tot de Limburgse kolenmijnen, de spoorwegstaking en het verbod op voedseltransport waren voor deskundigen op het gebied van de voedselvoorziening (Louwes, c.s.) duidelijke alarmsignalen voor een rampscenario. Het College van Vertrouwensmannen wees de regering in Londen al op 27 september op de wenselijkheid van 'voedselvoorziening per vliegtuig'. In steeds klemmender bewoordingen werden deze waarschuwingen herhaald; naarmate het duidelijker werd dat de Duitse Wehrmacht nog niet zou instorten groeide bij alle betrokkenen de overtuiging dat de hongersnood in west-Nederland een groot probleem was dat gerichte acties zou vereisen.
Wie waren de vijf betrokkenen bij de hongerwinter en hoe keken zij tegen het probleem aan?
- Allereerst waren er natuurlijk de hongerenden zelf. Zij hadden een acuut probleem; geen enkele overweging zou, wat hen betreft, in de weg mogen staan van onmiddellijke voedselhulp.
- De Duitse autoriteiten, i.c. Seyss-Inquart c.s. Na het aanvankelijke verbod van voedseltransport met vrachtwagens en binnenschepen kwamen zij hierop terug. Aangesproken op hun volkenrechtelijke verplichting te zorgen voor de burgerbevolking wilden zij wel meewerken met anderen die het probleem konden oplossen mits het geen propagandastunt zou worden.
- De Britse regering, i.c. Churchill, was aanvankelijk tegen voedselhulp; wie kon garanderen dat de hulp niet terecht zou komen bij de Duitse vijand? Alleen een voortgezette en strikte blokkade kon deze zekerheid bieden. Onder druk van de publieke opinie, ten dele geregisseerd door de Nederlandse regering, brokkelde deze strakke opvatting langzaam af.
- De illegaliteit, beseffend dat de Duitse instemming wellicht verkregen moest worden door onderhandeling waarbij concessies zouden worden verlangd, stelde zich op het standpunt dat er met de Duitsers niet mocht worden onderhandeld. Het is niet uitgesloten dat dit principiële standpunt kon worden gehandhaafd door een gemiddeld betere voedingstoestand van de leiders van het verzet.
- De Nederlandse regering in Londen was diep bezorgd over het lot van de bewoners van West-Nederland; al vanaf 2 october nam de regering initiatieven gericht op hulp uit Zwitserland en Zweden.
Natuurlijk ging het vooral om de instemming van de Duitse en de Britse autoriteiten. Maar toen die instemming er tenslotte kwam waren er nog allerlei lagere instanties die gedetailleerde eisen stelden alvorens er iets gedaan kon worden. Met elkaar een woud van belangentegenstellingen die niet eenvoudig terzijde werden geschoven vanwege het zwaarwegende belang van de burgerbevolking. Bovenal, de discussie zou tijd vergen; pas in maart 1945 bereikte de eerste voedselhulp de hongerenden.
Met de bevrijding van Zuid-Nederland kwam ook het Militair Gezag tot zichtbaar leven. Om te beginnen in Maastricht, de eerste stad die was bevrijd, en dus een testcase. De districtscommandant van de OD beschouwde zich als degene die het gezag moest gaan uitoefenen en wilde dit aan de bevolking kenbaar maken met aanplakbiljetten. Burgers die NSB'ers gingen ophalen kregen OD armbanden ten teken van hun bevoegdheid. De ijlings uit Brussel overgekomen vertegenwoordiger van het Militair Gezag greep in; in het bevrijde gebied was de 'bijzondere staat van beleg' van kracht waarin het gezag van de regering exclusief was voorbehouden aan het Militair Gezag. Een bittere pil voor de OD en het zou niet de laatste zijn.
Met het bovengronds worden van de illegaliteit in Zuid-Nederland veranderde deze van karakter. Voor velen was er een korte periode van voldoening weggelegd in de arrestatie van 'foute' Nederlanders. Voorbij was echter het avontuurlijke bestaan van sabotage, overvallen en liquidaties; en, minder spectaculair wellicht, de productie en verspreiding van illegale krantjes en kranten en de verzorging van onderduikers. De terugkeer naar het gewone burgerbestaan zal niet overal gepaard zijn gegaan met opluchting. Jonge en strijdbare knokploegleden konden dienst nemen bij de Binnenlandse Strijdkrachten waarbinnen de 'stoottroepen' zich ontwikkelden tot speciale eenheden die formeel ter beschikking werden gesteld aan het geallieerde opperbevel; zij vonden vooral hun inzet in bewakingstroepen dicht achter het front in Nederland.
Een bonte stoet van gezagsdragers en groeperingen die zich als zodanig opwierpen moest door het Militair Gezag worden gecoördineerd, gedoogd of in het gareel gebracht. De exclusieve positie van een gemilitariseerd burgerlijk bestuur ('burgers in uniformen') dat het regeringsgezag uitoefende ontleende zijn gezag niet alleen aan de regering maar ook aan de erkenning door SHAEF. Zo moet ook begrepen worden dat Kruls ging dwarsliggen toen het Londense kabinet zich in de laatste maanden van het jaar wilde manifesteren door enkele ministeriele 'kwartiermakers' naar Zuid-Nederland te sturen; hij had geen behoefte aan pottenkijkers. Kruls werd naar Londen ontboden en, na bemiddeling van Churchill bij SHAEF, konden de kwartiermakers tenslotte naar Oisterwijk vertrekken. Zij reisden wat rond en spraken o.a. met commissarissen der koningin, burgemeesters en ex-verzetsstrijders. Deze zullen niet nagelaten hebben te klagen over het Militair Gezag waarvan de medewerkers (militaire rantsoenen!) en betere ondersteuning (auto's, schrijfmachines) in een bevoorrechte positie verkeerden.
Als terreurwapen was de V2 de opvolger van de vliegende bom, de V1, die in grote getale vanaf de Kanaalkust op Londen werd afgevuurd tussen D-day en 7 september.
Al vóór Dolle Dinsdag waren de Duitsers begonnen met het zoeken naar geschikte lanceerplaatsen voor hun V2's die begin september operationeel zouden worden. Den Haag werd een belangrijk centrum voor de lanceringen; de eerste twee V2's die Londen bereikten werden op 8 september 1944 gelanceerd in Wassenaar, vanaf de kruising Lijsterlaan/Konijnenlaan/Koekoekslaan. De volgende dag verplaatste de lanceerploeg zich naar de Beukenhorst in Wassenaar vanwaar weer een V2 werd afgevuurd op Londen. Lees hier meer over het onderwerp 'de V2 en Den Haag'.
Hoewel er in Den Haag op talrijke plaatsen V2's zijn gelanceerd vanaf uiteenlopende locaties laten die zich toch wel enigszins in de volgende clusters groeperen: Duindigt, Haagse Bos, Waterpartij, Scheveningseweg, Zorgvliet, Statenkwartier, Ockenburg en Bloemendaal (het huidige Parnassia).
De lanceringen vonden plaats vanaf mobiele platformen die binnen twee uur konden worden opgebouwd en na de lancering in een half uur weer waren afgevoerd. Ze konden gemakkelijk worden verplaatst en waren al weer weg voordat de RAF, gewaarschuwd door tips uit het verzet, tussenbeide kon komen. In totaal zijn in en rond Den Haag tussen 8 september 1944 en 27 maart 1945 niet minder dan 1027 V2's op Londen afgevuurd waarvan 79 al kort na de start ontploften in de omgeving van het lanceerplatform. Van de overige projectielen kwam ca. de helft in Londen terecht en de rest daarbuiten. Het was bepaald geen nauwkeurig wapen en de militaire betekenis was dan ook gering.
Enigszins buiten het bestek van deze website
wordt er op gewezen dat de V2 ook is afgevuurd op andere doelen dan Londen;
op Antwerpen
zelfs in grotere aantallen dan op Londen. Op 16
december 1944 werd Antwerpen getroffen door een ernstige tragedie, toen een
volle bioscoop, de 'Rex Cinema', werd geraakt door een bij Enschedé
gelanceerde V2: er waren 567 doden
De op Londen gerichte V2's werden allemaal gelanceerd vanuit Den Haag en, in mindere mate, Hoek van Holland.
De directe militaire betekenis van de V2 mag dan gering geweest zijn, des te groter was de psychologische uitwerking op de bevolking in Londen; de V2 was het Vergeltungswaffen waarmee wraak genomen werd voor de verwoestende luchtaanvallen van geallieerde bommenwerpers op Duitse steden en waarop de Luftwaffe geen antwoord meer had. Maar ook het effect op de bevolking van Den Haag was aanzienlijk; de lanceringen gingen gepaard met donderend geraas waarna de angstige omwonenden gingen aftellen en het geluid analyseerden op de vraag of het projectiel werkelijk vertrokken was. De meeste V2's werden in de eerste drie maanden van 1945 gelanceerd; de ernstigste ongelukken gebeurden in die periode.
Hierboven is al melding gemaakt van enkele interventies van de regering in Londen als voorbeelden van de in Londen levende ambitie om te begrijpen hoe de verhoudingen zich in het bezette Nederland ontwikkelden en daar zo mogelijk enige leiding aan te geven. Het bombardement op 'Kleykamp' was een initiatief van het verzet maar de regering moest zich er achter stellen om Britse medewerking te krijgen. Van een heel ander kaliber was het initiatief van de regering tot afkondiging van de algemene spoorwegstaking die op 17 september begon. Veel aandacht besteedde de regering aan de overgang naar een burgerlijk bestuur, zo spoedig mogelijk na de bevrijding; onder leiding van kolonel Kruls werd in Londen het Militair Gezag op de rails gezet.
In Londen werd veel gesproken over het bestuur van Nederland in een periode die 'het vacuüm' werd genoemd; op papier was dat een kortdurende periode vanaf de bevrijding totdat een nieuwe wettelijke regering was geïnstalleerd. Gedurende die periode zou het 'oude' kabinet worden vertegenwoordigd door een 'College van Vertrouwensmannen', geheel bestaande uit leidende figuren uit het verzet; het zou zich direct na de bevrijding moeten buigen over de top van het bestuursapparaat en gezaghebbende 'adviezen' moeten geven over het 'staken' van personen die tijdens de bezetting hadden gefaald. In de praktijk zou dit College optreden als het hoogste bestuursorgaan; W. Drees begon de basis te leggen voor zijn latere succesrijke rol in het landsbestuur.
Sommige groeperingen uit het verzet waren nog niet zover om te beseffen dat hun rol na de bevrijding zou zijn uitgespeeld. Dat gold o.a. voor de 'Raad van Verzet' (de linkerkant van het politieke spectrum) en voor de OrdeDienst aan de rechterkant. Beide groeperingen werden zowel binnen de regering, het Militair Gezag als het verzet gewantrouwd.
Niet alles binnen de regering verliep in de mate van eensgezindheid die paste bij de urgentie van de besluitvorming. Met name de verhouding tussen Koning Wilhelmina en het kabinet stond onder flinke spanning. De koningin meende dat de saamhorigheid van Haar volk, onder Haar leiding een belangrijke karakteristiek van een vernieuwd bestel zou worden en dat deze 'vernieuwing' gedragen zou worden door degenen die zich tijdens de bezetting hadden onderscheiden in het verzet. Alleen degenen die zich 'vernieuwd' hadden kwamen in aanmerking mee te doen in de politieke leiding van het naoorlogse Nederland.
Aan het eind van 1944 telde het kabinet
Gerbrandy twee ministers die uit het bezette Nederland naar Londen hadden
weten te ontsnappen en in het kabinet waren opgenomen: J.A.W. Burger
(aanvankelijk minister zonder portefeuille, vanaf 31 mei 1944 Binnenlandse
Zaken) en G.J. van Heuven Goedhart (Justitie vanaf 11 juli 1944). Beide
werden aanvankelijk met grote verwachtingen bejegend vanwege hun kennis van
het bezette Nederland en hun overtuigingskracht; luisteren naar afwijkende
inzichten was niet hun grootste kracht. Van Heuven Goedhart was na zijn
aantreden als minister al binnen twee maanden het centrum van een
escalerende kibbelarij die veel energie opeiste in een periode waarin de
bevrijding van Nederland aanstaande leek. Burger maakte zich onmogelijk door
in een radiorede vraagtekens te zetten bij het gezag van de uitvoerende
macht na de bevrijding. Toen Burger en Van Heuven Goedhart ook onderling in
een competentiestrijd verwikkeld raakten waren hun dagen (maar ook die van
het kabinet) geteld; Gerbrandy vormde een nieuw kabinet (zijn derde en
laatste) op 23 februari 1945 dat tot de bevrijding aanbleef.
inhoud de jodenvervolging |
samenvatting 1944 In 1944 werd het verzet in allerlei opzichten volwassener en professioneler. 'Kleykamp' is een voorbeeld van de coördinatie tussen het verzet en de regering in Londen. Ook de Duitsers kregen toenemend ontzag voor het (gewapende) verzet met als keerzijde dat zij zich rücksichtsloser gingen opstellen. Het tragische dieptepunt van 'Putten" zette veel mensen, ook Duitsers, aan het denken. De meest ingrijpende verzetsdaad was de spoorwegstaking waartoe de regering in Londen bij de start van de 'slag om Arnhem' opriep. Voor Seyss-Inquart was de spoorwegstaking het sein tot een collectieve represaille: een verbod op voedseltransport naar en in west-Nederland. De belangrijkste gebeurtenis van 1944 was ongetwijfeld D-day; drie maanden later waren de geallieerde troepen opgerukt tot de zuidelijke grens van Nederland. Meer dan ooit werd verwacht dat Nederland nu spoedig bevrijd zou worden. De bezetter gedroeg zich nerveus; Seyss-Inquart c.s. verhuisden naar de oostelijke kant van het land. De veerkracht van de Wehrmacht was de voornaamste factor voor het mislukken van de geallieerde aanval bij Arnhem, waarna Nederland het voorlopig moest doen met een gedeeltelijke bevrijding: Nederland bezuiden de grote rivieren werd minstens een half jaar eerder bevrijd dan de rest van het land. Met de bevrijding in zicht werden zowel in Londen als in Nederland de politieke manoeuvres geïntensiveerd om in een gunstige positie voor de verdeling van de naoorlogse macht te komen. De integere en ervaren Drees, die weinig vijanden had gemaakt leek op weg naar een belangrijke positie in het herboren Nederland. Anderen, zoals de te slimme van Heuven Goedhart zouden de race verliezen. Nog weer anderen zoals de schipperende staatssecretaris Frederiks doken alsnog onder in een poging hun cv op te poetsen; het zou hem niet baten. Koningin Wilhelmina koos voor versterking van haar eigen positie in een 'vernieuwd' staatkundig bestel en legde daarmee de basis voor de persoonlijke frustratie die leidde tot haar aftreden in 1948. Het Militair Gezag vestigde zich in Brussel om een semi-militair bestuur voor het bevrijde gebied in Zuid-Nederland van de grond te krijgen. Geen sinecure; na ruim vier jaar bezetting waren er op vrijwel alle niveaus verwachtingen gegroeid waarmee rekening moest worden gehouden. Foute bestuurders van provincies en gemeenten werden gearresteerd; in geval van twijfel werden ze 'gestaakt'. Na de uitbundige verwelkoming van de bevrijders bleek al snel dat de vooroorlogse verzuiling zich niet zomaar uit het veld liet slaan. Rond de jaarwisseling waarschuwde het episcopaat in het bevrijde Zuiden tegen 'eenheidsorganisaties' en pleitte voor trouw aan eigen katholieke organisaties. Boven de grote rivieren, in het westen, begon de naderende hongerwinter zich af te tekenen. Het voedseltekort werd door Seyss-Inquart in de hand gewerkt door het verbod op voedseltransport met binnenvaartschepen. Toen dat verbod in november werd opgeheven mocht Hirschfeldt de 'Centrale Rederij' oprichten waarmee gepoogd werd het voedseltransport (vooral aardappelen) met binnenvaartschepen weer op gang te krijgen. Maar het was te laat; de winter viel vroeg in en vanaf de Kerstdagen werden de binnenwateren onbevaarbaar. De bomen in parken en bossen bij de grote steden werden massaal gekapt om in brandstof te voorzien. In 1944 werden zowel de V1 als de V2 operationeel. Den Haag werd vanaf september het belangrijkste lanceergebied voor de V2's die gericht waren op Londen. Elders in Nederland werden ook V2's gelanceerd op andere doelen dan Londen (waaronder Antwerpen met de catastrofale voltreffer op de Rex Cinema), op de door de Amerikanen veroverde spoorbrug over de Rijn bij Remagen en op het operatieterrein van het Duitse offensief in de Ardennen |
+ - + - +