inhoud en samenvatting

Nederland 1941: schrik...

De jodenvervolging

Op 10 januari 1941 verscheen een verordening die bepaalde dat alle in Nederland levende joden moesten worden geregistreerd. Met de kennis van nu moet deze maatregel gezien worden als het fundament waarop de latere deportatie van de Nederlandse joden kon voortbouwen. De joden registreerden zich bij de bevolkingsregisters van hun woonplaats en deze zonden de gegevens naar de Rijksinspectie voor de Bevolkingsregisters in Den Haag; het hoofd van de Rijksinspectie was J.L. Lentz, de latere ontwerper van het moeilijk te vervalsen persoonsbewijs. Na slechts enkele maanden was bij de Rijksinspectie, onder ordelijke Nederlandse regie, een nagenoeg compleet adressenbestand van 157.000 in Nederland verblijvende joden ingericht; 17.000 woonden in Den Haag. De Duitse opdrachtgever had niets anders hoeven te doen dan een verordening afkondigen die onder deskundige Nederlandse leiding werd uitgevoerd.

De registratie van de joden bleek een opmaat naar een scenario dat, met name in Polen, al eerder was ontwikkeld. Het behelsde de systematische isolering en beroving van het joodse volksdeel zodat dit, als het ware, uit het dagelijks leven zou verdwijnen; de deportatie, zo werd gedacht, was dan niet meer dan een afsluiting van een gewenningsproces en zou niet op veel weerstand stuiten. Hier volgt een selectie van onderdelen van dit proces voor zover het zich in de aanloop naar 1942 voltrok:

Deze maatregelen lijken onsamenhangend maar voor de bezetter dienden ze om de situatie rijp te maken voor een versluierd doel: de beoogde deportatie naar de vernietigingskampen. In de laatste maanden van 1941 nam de bezetter aanvullende besluiten waarin relevante contouren van de Endlösung zich gingen aftekenen. Allereerst was er de aanwijzing dat werkloze joden in aparte werkkampen geconcentreerd moesten worden; e.e.a. te regelen door de Joodse Raad. Voorts moest het joodse vluchtelingenkamp in Westerbork uitgebreid worden tot opvangkamp voor joodse emigranten, die overeenkomstig de beslissing van de Führer als eersten uit Nederland 'geëvacueerd' moesten worden. Tenslotte gaf Seyss-Inquart opdracht uit te zoeken of de Amsterdamse jodenhoek als een afgesloten getto kon worden ingericht. Tot dit laatste zou het overigens niet meer komen; wel werd in de eerste maanden van 1942 een begin gemaakt met een plan om de joden te concentreren in Amsterdam.

de Joodse Raad

Ondertussen had de bezetter de joodse gemeenschap overvallen met het perfide plan om henzelf (mede) verantwoordelijk te maken voor de uitvoering van het anti-joodse beleid: op 13 januari 1941 werd de Amsterdamse Joodse Raad opgericht na een initiatief van Böhmcker, Seyss-Inquart's Beauftragte in Amsterdam. De leiding van de Amsterdamse Joodse Raad kwam in handen van de diamantair Abraham Asscher en de historicus Prof. David Cohen. Zij stonden op het standpunt dat het ant-joodse beleid moest worden aanvaard en uitgevoerd 'om erger te voorkomen'; dit standpunt bleef overeind, ook nadat volstrekt duidelijk werd in 1942 dat de Duitsers de joden wilden deporteren. Vooral in 1941 werd de deportatie nog voorgesteld als een 'emigratie' onder de regie van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung in Amsterdam die zich in haar ware gedaante als organisator van de deportatie pas ging manifesteren in 1942. In 1941 werd de illusie van de 'emigratie' met een omvangrijk administratief circus in stand gehouden. Dit bedrog moest enerzijds onrust onder de joden voorkomen terwijl anderzijds inlichtingen werden verzameld over hun vermogen dat kon worden geconfisqueerd. De toezegging 'Duitse joden krijgen voorrang bij de behandeling van hun emigratieverzoek' betekende in werkelijkheid dat ze als eersten werden beroofd en gedeporteerd naar de vernietigingskampen. Met een cynisch complex van geleidelijkheid, intimidatie en misleiding slaagde de bezetter er in bange vermoedens langdurig onder de oppervlakte te houden.

Aanvankelijk was het 'gezagsgebied' van de Joodse Raad beperkt tot Amsterdam; vanaf medio oktober, werd dit in opdracht van de bezetter uitgebreid tot geheel Nederland. Daartoe stelde de Joodse Raad vertegenwoordigers aan in elke provincie en hoofdvertegenwoordigers in de grotere steden. De vertegenwoordigers lieten zich bijstaan door eigen vertrouwensmannen en commisies. De gedweeë onderwerping die het werk van de Amsterdamse Joodse Raad karakteriseerde werd niet overal overgenomen; de Joodse Raad in Enschede pleegde verzet door onderduikadressen te verschaffen.

Naast de (Amsterdamse) Joodse Raad was de onafhankelijke Joodse Coördinatie-Commissie een buitenbeentje; opgericht door de joodse kerkgenootschappen en onder voorzitterschap van de algemeen geachte mr. L.E. Visser, (ex-)voorzitter van de Hoge Raad. Visser c.s. wilden de belangen van de joden in Nederland behartigen door recht op bescherming te bepleiten bij de Nederlandse autoriteiten zonder contact te onderhouden, laat staan samen te werken, met de Duitse instanties.

Het principiële optreden van Visser's Joodse Coördinatiecommissie had weinig effect; de Joodse Raad van Cohen streefde actief naar een monopoliepositie en dat spoorde goed met de Duitse wensen. In de tweede helft van 1941 namen de spanningen tussen de beide organisaties toe, niet in de laatste plaats toen Visser zijn zorg over de sterfgevallen in Buchenwald en Mauthausen aan Rauter bekend wilde maken; Rauter weigerde hem te ontvangen.

Toen van Duitse kant aan Cohen werd meegedeeld dat de Coördinatie-Commissie moest worden opgeheven haastte Cohen zich dit Duitse inzicht aan Visser mee te delen alsof het de uitvoering betrof van een Duitse opdracht. Visser trok zich verbitterd terug en overleed op 17 februari 1942 in Den Haag. Zijn naam leeft, o.a., voort in het Joodse woonzorgcentrum 'mr. L.E. Visserhuis' aan de Doorniksestraat in Scheveningen.

In Den Haag werd Henri Edersheim de hoofdvertegenwoordiger van de Joodse Raad. Als secretaris van de Joodse Coordinatiecommissie kwam hij uit de strijdbare school van Visser maar als hoofdvertegenwoordiger van de Joodse Raad werd hij spoedig de uitvoerder van de Duitse opdrachten, met eigen lijnen naar de Duitse instanties, naar het voorbeeld van Cohen in Amsterdam.

Straatterreur.

Al in juni 1940 was het zg. uniformverbod opgeheven; de nationaal-socialistische organisaties mochten zich weer in het openbaar herkenbaar vertonen en konden weer op straat gaan marcheren. Om relletjes te voorkomen kreeg de politie opdracht 'mede ter bescherming van de geüniformeerde NSB' op te treden. De oprichting van de Nederlandse Unie leidde er toe dat ook de tegenstanders van de NSB hun bestaan openlijk wilden belijden (het 'Uniespeldje', colportage met het weekblad 'De Unie'). Vooral de NSB zocht de confrontatie en provoceerde 'om de straat te veroveren'. Gaandeweg resulteerde dit in een antisemitisch karakter van het NSB-geweld met provocerende marsen van de WA in jodenbuurten en flinke vechtpartijen.

In Den Haag werd op 20 april 1941 brand gesticht in de synagoge in de Wagenstraat. De Heilige Arke met de Torah-rollen ging verloren maar de synagoge bleef behouden na snel ingrijpen van de brandweer. De aanslag was het werk van Haagse antisemieten die hiermee de 52ste verjaardag van Hitler 'vierden'. De propagandamachine van de Nazi's werkte op volle toeren; o.a. met de verschijning van een boekje waarin aandacht werd gevraagd voor de heldendaden van de Führer.

Visser, de ontslagen president van de Hoge Raad, ging met gebedenboek en hoge hoed demonstratief de diensten bijwonen als voorbeeld voor de joden die hun synagoge niet meer durfden bezoeken.

Deze incidenten waren uiteraard niet ontgaan aan de Rijkscommissaris en zijn naaste medewerkers. Ze herinnerden zich maar al te goed de uitingen van het succesrijke Nazi geweld in het Duitsland en Oostenrijk van de dertiger jaren; Nederland was op de goede weg! Ook de onderlinge rivaliteit tussen de nazistische knokploegen beschouwden ze minder als verspilling van energie dan als een heilzame darwinistische machtstrijd. Als deze clubs zich bij de bevolking ondertussen onmogelijk maakten konden de Duitsers goede sier maken met interventies bij ongeregeldheden. Een incident, 'uitgelokt door joodse provocateurs', zou goed van pas komen.

22-23 februari 1941: Razzia's in Amsterdam

In Amsterdam waren al gauw twee geschikte incidenten te melden. WA-man Koot werd in een nachtelijk gevecht op het Waterlooplein dodelijk gewond. En een patrouille van de Ordnungspolizei die een inval in een ijssalon wilde plegen werd 'aangevallen met ammoniakgas'. Door Rauter werden deze gebeurtenissen aangekleed met barokke details en gerapporteerd aan Himmler met de suggestie dat er in de Amsterdamse jodenbuurt een voorbeeld gesteld moest worden. Himmler gaf opdracht tenminste 425 mannelijke joden tussen 20 en 35 jaar op te pakken.

De razzia's gingen gepaard met bruut geweld en veroorzaakten een golf van ontzetting in de buurt. De gearresteerden werden, met uitzondering van een aantal zieken, op 27 februari per trein naar het concentratiekamp Buchenwald en vervolgens naar het strafkamp Mauthausen overgebracht; sadistische bewakers hielden daar een systeem van ondervoeding en lichamelijke en geestelijke uitputting in stand dat slechts kort kon worden overleefd. Toen enkele maanden na de razzia's overlijdensadvertenties verschenen met sterfgevallen in Buchenwald en Mauthausen werd dit verboden. Van de naar Mauthausen overgebrachte gearresteerden hebben slechts drie de oorlog overleefd.

25-26 februari 1941: 'de februaristaking'

De verontwaardiging over de razzia's en het brute Duitse geweld was zo groot dat de CPN er in slaagde een tweedaagse algemene staking in Amsterdam uit te roepen; de staking sloeg over naar o.a. de Zaanstreek, Haarlem, het Gooi en Utrecht. Rauter meende een (gevaarlijke communistische) contra-revolutie te herkennen en reageerde direct: versterkingen werden naar Amsterdam gedirigeerd, de Nederlandse politie kreeg opdracht in te grijpen. Christiansen, gebruik makend van afwezigheid van Seyss-Inquart eiste het civiele bestuur op. Met tegenzin gingen de vier Generalkommissäre er mee akkoord dat Christiansen het bestuur van de meest opstandige provincie, Noord-Holland, tijdelijk zou overnemen. Ook Himmler ging akkoord maar op voorwaarde dat Rauter het commando hield van zijn eigen eenheden.

Burgemeester de Vlugt en de Joodse Raad oefenden druk uit op de stakers om de volgende dag, 26 februari, de staking te beëindigen. In de loop van 26 februari verliep de staking en op 27 februari was Amsterdam weer aan het werk. In de loop van de volgende dag werd het werk ook elders hervat. Het optreden tegen de stakers kostte aan negen mensen het leven; er werden enkele honderden arrestaties verricht. Represailles tegen de joden (er was gedreigd met nieuwe razzia's) bleven achterwege.

De stakingsactie van de CPN, geïnspireerd door de razzia's, had een klassieke ondertoon: het pamflet waarmee de CPN opriep tot staking riep ook op tot het stellen van looneisen en verhoging van steunuitkeringen. De filosofie achter de vervolging van communisten was sedert het Duits-Russische niet-aanvalsverdrag van 1939 enige tijd in verwarring geraakt. De februari-staking, en het voornemen tot een tweede staking op 6 maart, zette de vervolging van Nederlandse communisten weer hoger op de agenda; na 22 juni 1941 (de dag dat Duitsland de aanval begon op de USSR) kreeg de communistenjacht weer hoge prioriteit.

De februaristaking was de enige grote demonstratie tegen de jodenvervolging in bezet Europa. Voor de Duitse bezetter was de staking aanleiding om burgemeester de Vlugt en de wethouders te ontslaan.

Verzet.

Al kort na de capitulatie begon het verzet zich te manifesteren. Verzet, daaronder mede te begrijpen openlijk protest, de ondergrondse pers en vormen van illegaliteit zoals het vervalsen van persoonsbewijzen en distributiekaarten. Verzetsstrijders die zich inlieten met wapens, aanslagen, sabotage en spionage riskeerden hun leven, hoewel men zich dat in het begin van de bezetting niet altijd realiseerde. Verzet kreeg soms het karakter van een paramilitaire organisatie, op zoek naar wapens, medestrijders, leiders. Niet altijd was het doel de Duitsers en hun handlangers aanstonds te bestrijden, bijv. met het plegen van aanslagen of sabotage; enkele groepen of cellen, zoals de Ordedienst (OD) hadden als oogmerk zich voor te bereiden op het handhaven van de orde als de bevrijding zou komen.

De secretarissen-generaal waren bevreesd dat hun greep op de gebeurtenissen zou worden aangetast door ontwikkeling van verzetshaarden en ze namen stappen om de politie te versterken. De betrokken secretarissen-generaal Tenkink en Frederiks zagen dit als een zaak van openbare orde waarbij het Duitse gezag hun bondgenoot en concurrent was: tevredenheid van de Duitsers zou hun behoefte aan eigen ingrijpen kunnen beteugelen. Rauter bevorderde dit inzicht maar zag er op toe dat de leiding van inlichtingendiensten bij de politie zoveel mogelijk in handen kwam van NSB'ers en Duitsgezinden. De omvorming van het politieapparaat van kleine versnipperde diensten naar een gevaarlijk apparaat onder Duits toezicht maakte het snelst vorderingen in Den Haag waar de Documentatiedienst een verlengstuk zou worden van de Sicherheitspolizei.

Aan het eind van 1940 waren al verscheidene verzetsgroepen opgerold; geheimhouding en voorzichtigheid, onontbeerlijk voor het voortbestaan van elke verzetsgroep, stonden in het algemeen nog in de kinderschoenen; ook het effect van hun acties was nog gering.

13 maart 1941: 'de achttien doden'

De belangrijkste verzetsgroep van het eerste uur stond bekend onder de naam 'de Geuzen' en was al kort na de capitulatie opgezet door Bernard Ijzerdraat. Enkele honderden werden in de periode november 1940 - januari 1941 gearresteerd en in de Strafgevangenis Scheveningen opgesloten. De meeste werden in april 1941 zonder vorm van proces naar Buchenwald gestuurd. Tegen 43 Geuzen werd een aanklacht opgesteld. Op 19 februari werden achttien Geuzen door een Duitse rechtbank ter dood veroordeeld; drie kregen gratie. De vijftien doodvonnissen werden, met drie doodvonnissen van februari-stakers, op de Waalsdorpervlakte op 13 maart voltrokken. Deze eerste massa-executie inspireerde Jan Campert (1902-1943) tot zijn gedicht, 'de achttien doden':

Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond,
dat ik nu nog niet weet
maar waar ik naamloos rusten zal
mijn makkers bovendien
wij waren achttien in getal
geen zal de avond zien.

Ik zie hoe 't eerste morgenlicht
door 't hooge venster draalt
Mijn God, maak mij het sterven licht
en zoo ik heb gefaald
gelijk een elk wel falen kan
schenk mij dan Uw genâ
opdat ik heenga als een man
als 'k voor de loopen sta.

Hiermee waren de steeds hardere verhoudingen tussen de Nazi's en het Nederlandse volk in een nieuwe fase gekomen. In de loop van 1941 werden o.a. doodvonnissen voltrokken van de leden van de communistische cel rond de bekende Henk Sneevliet.

Communistenjacht.

Op 22 juni vielen Duitse troepen de USSR binnen; het was het einde van het niet-aanvalsverdrag uit 1939 en betekende voor Nederland o.a. dat de jacht op 'communisten' werd geïntensiveerd. De Duitsers beschikten over een adressenlijst die al in de jaren 1920-1930 was aangelegd door de Nederlandse 'Centrale Inlichtingendienst' en sindsdien met aanvullende gegevens was uitgebreid, o.a. afkomstig van Gemeentepolitie en van infiltranten. De meeste arrestaties vonden plaats in de nacht van 24-25 juni. Veel van deze arrestanten werden overgebracht naar Duitse concentratiekampen.

De Duitse aanval op de USSR betekende ook de start van een propaganda offensief om uit te leggen dat de USSR voortaan als vijand i.p.v vriend moest worden afgeschilderd. Seyss-Inquart loste het startschot op 27 juni in een grote bijeenkomst in Amsterdam door Nederland op te roepen tot deelname aan de strijd. Mussert mocht als enige Nederlander het woord voeren en las de hartelijke telegramwisseling voor tussen hem en de Führer: 'Het Duitse volk kan op ons rekenen als op zijn trouwste broeder'.

Londen zoekt contact

De regering in Londen was slecht op de hoogte van wat zich in Nederland afspeelde. Zou het niet mogelijk zijn enkele goedgeïnformeerde Nederlanders naar Engeland te laten overkomen om de regering bij te praten? Daarvoor was in elk geval de steun van de Britse marine onontbeerlijk. Britse inlichtingendiensten, die zich interesseerden voor militaire spionage, waren bereid te bemiddelen. Eind november 1941 werden twee Nederlanders, Hazelhoff-Roelfzema en Tazelaar, even ten zuiden van het Kurhaus op het Scheveningse strand aan land gezet. Hazelhoff-Roelfzema ging weer terug naar Engeland, Tazelaar bleef in Nederland om contacten te leggen. Lees verder om te zien hoe dit avontuur afloopt.

'Gelijkschakeling'

Gelijkschakeling is de letterlijke vertaling van het Duitse Gleichschaltung. Toegesneden op Nederland is het de herstructurering, c.q. stichting of opheffing van Nederlandse instituties (kerken, politiek partijen, vakvereniging, onderwijs, gezondheidszorg, media, jeugdbeweging, sport, pers en radio,... ) teneinde deze dienstbaar te maken aan de bevordering van de totalitaire nazi-ideologie.

De verzuiling van de traditionele inrichting van de Nederlandse samenleving was in beperkte zin te vergelijken met 'gelijkschakeling': binnen de vier hoofdzuilen van de Nederlandse samenleving was de 'kleur' van de zuil bepalend voor de inrichting. Maar dan houdt de vergelijking op: de Nederlandse natie bestond en bestaat bij de gratie van de bereidheid tot samenwerking in de politiek. In Duitsland was de eenkleurige nazi-ideologie monopolist geworden die wilde dat de inrichting van de Nederlandse samenleving hierbij zou aansluiten. Het bestaan van de bedenkelijke verzuiling was tegelijk een sterk punt van verweer tegen pogingen om van buitenaf veranderingen op te leggen.

De gelijkschakeling van Nederland was de kern van de opdracht die Hitler aan Seyss-Inquart had meegegeven. Daarin stonden de verduitsing van Nederland en het leidersbeginsel centraal; besturen zouden plaats moeten maken voor Duitsgezinde commissarissen die open stonden voor de nazi ideologie.

De gelijkschakeling van de traditionele politieke partijen, voor zover ze nog functioneerden, kan maar nauwelijks onder die noemer worden behandeld. Op 30 juni werden de partijbureaus door de Sicherheitspolizei gesloten; bezittingen werden in beslag genomen. De leiding van de verboden partijen zette in het algemeen het contact ondergronds voort en hun gedachtegoed kwam veelal terecht in de illegale pers. De ARP kreeg van de Duitsers speciale aandacht; deze partij had haar ledental sedert de aanvang van de bezetting verdrievoudigd. Ca. 90 vooraanstaande ARP-ers werden opgepakt, waaronder Colijn. Colijn werd apart gehouden en vervolgens overgebracht naar Berlijn (waar hij langdurig werd verhoord), alvorens hij in Ilmenau (Thuringen) in een klein hotel werd geïnterneerd. Hij is daar op 16 november 1944 aan een hartaanval overleden.

Het optreden van het Episcopaat tegen de gelijkschakeling van belangrijke katholieke organisaties is een goed voorbeeld van geweldloos maar resoluut en geslaagd verzet om de Rijkscommissaris de voet dwars te zetten. Het Rooms Katholieke Werklieden Verbond, de Katholieke Nederlandse Boeren en Tuinders Bond en het Katholieke Onderwijzers Verbond kregen opdracht van de Duitse instanties dat de besturen van deze organisaties moesten aanblijven maar hun instructies zouden krijgen van een Duitsgezinde commissaris. De besturen weigerden en legden hun functies neer. Het episcopaat, onder leiding van de principiële aartsbisschop van Utrecht, mgr. de Jong, liet in de kerken een mandement voorlezen waarin het lidmaatschap van de organisaties verboden werd op straffe van onthouding van de Sacramenten. De organisaties liepen vervolgens leeg en waren daarmee feitelijk opgeheven.

In het geval van de georganiseerde werkgevers koos men voor een even laconieke als doeltreffende opstelling: met de verdwijning van de representatieve vakvereniging had samenwerking van de werkgevers over arbeidszaken geen zin meer en werd derhalve beëindigd.

In andere sectoren werd de gelijkschakeling soms flexibeler tegemoet getreden en duurde het enige tijd voordat het bestuur aftrad en daarmee het signaal aan de leden gaf om het lidmaatschap op te zeggen.

L. de Jong heeft in deel 5 van 'Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, pp 228-417, een uitgebreide analyse gegeven van de veelomvattende gelijkschakeling en komt tot de conclusie dat Seyss-Inquart niet of nauwelijks greep kon krijgen op de bestaande instituties. De door hem nagestreefde 'verduitsing' van de Nederlandse samenleving was verder weg dan ooit, nu de gelijkschakeling massaal werd afgewezen.

NSB: de enige toegelaten partij

In de zomer groeide de al langer bestaande animositeit tussen Van Rappardt's NSNAP en Mussert's NSB uit tot een strijd om de gunst van de bezetter. Generalkommissar Schmidt had, in samenspraak met Seyss-Inquart, deze concurrentiestrijd voorzien en zag met genoegen dat onder invloed daarvan de NSB flink opschoof in de richting van onderwerping aan de Duitse belangen en inzichten. Van Rappardt c.s. hadden een nuttige rol vervuld maar konden nu wel inpakken; hij kreeg opdracht alle activiteiten van zijn partij te staken en te bevorderen dat zoveel mogelijk NSNAP'ers zich bij de NSB zouden aansluiten.

De laatste voorbereiding van het NSB monopolie vond plaats op 12 december in de Reichskanzlei in Berlijn. Mussert legde de eed van trouw af aan Hitler: 'Ik zweer u, Adolf Hitler, als Germaans leider trouw tot in de dood. Zo waarlijk helpe mij God Almachtig.'

Het effect van de eed werd meteen beproefd. In een nagesprek met de Führer uitte deze zijn ongenoegen over Mussert's ambitie dat 'Noord-Nederland' en Vlaanderen in een Groot-Nederland zouden opgaan. Geschrokken haastte Mussert zich de Führer te verzekeren dat hij zijn Groot-Nederlandse aspiraties zou laten varen.

Twee dagen na Mussert's beëdiging, op 14 december, vierde de NSB het 10-jarig bestaan; in een toespraak meldde de Rijkscommissaris dat de NSB met onmiddellijke ingang de enige toegelaten partij in Nederland zou zijn. Dat betekende het roemloze einde van de Nederlandse Unie, die al vanaf medio 1941 Duitse orders met onbehagen had geaccepteerd; o.a. de uitsluiting van joodse leden van het lidmaatschap. De leden van het leidinggevende Driemanschap, t.w. Homan, Einthoven en de Quay zouden medio 1942 als gijzelaars worden vastgezet.

Op 7 mei 1942 werd de naïeve maar ijdele Mussert door de bezetter erkend als Leider van het Nederlandse Volk, een titel die geen functionele betekenis had. De aanhang van de NSB (leden en sympathisanten) op dat moment wordt door L. de Jong geschat op anderhalf procent van de bevolking. Het betekende feitelijk dat de bezetter besefte dat het niet mogelijk was geweest de Nederlandse bevolking voor de Duitse zaak te winnen (de opdracht van Hitler) door de NSB op de achtergrond te houden. Seyss-Inquart c.s. retireerden in een zwaktebod: de Duitse overwinning (waarin ze tot medio 1942 nog steeds geloofden) zou de Nederlanders rijp maken voor een toekomst in Groot-Duits verband: geen zelfstandigheid maar integratie als vijf 'Gaue' in Gross-Deutschland. De bal lag terug bij Hitler.

inhoud

de jodenvervolging
  de Joodse Raad
  straatterreur
  razzia's in Amsterdam
  de februaristaking
Verzet
  de achttien doden
  communistenjacht
  Londen zoekt contact
de gelijkschakeling
NSB: de enige partij

samenvatting 1941

De februari-staking had de bezetter volkomen verrast; de aanleiding (de razzia's onder de Amsterdamse joden) en de daarop volgende staking openden de ogen van veel Nederlanders die nog zochten naar hun plaatsbepaling tegenover de bezetter. De afwijzing van de gelijkschakeling en de erkenning van de gehate NSB als enige politieke partij en Mussert als 'Leider van het Nederlandse volk' waren duidelijke signalen dat 'verduitsing' door de Nederlanders werd afgewezen en dat dit door Seyss-Inquart c.s. werd beseft.

Het verzet tegen de Duitse overheersing kreeg in 1941 meer reliëf en dat ging onvermijdelijk gepaard met hardere tegenmaatregelen. Waar die tegenmaatregelen resulteerden in gepubliceerde doodvonnissen droeg dit bij aan de beoogde initimidatie maar tevens aan de bredere bewustwording dat niet iedereen zich wilde onderwerpen.

De vooravond van 1942 (het jaar waarin met de deportatie van de joden naar de vernietigingskampen werd begonnen) werd echter verlicht door hoop: na de vernietigende Japanse aanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbour (7 december 1941) was 1941 het jaar geworden waarin de Verenigde Staten en de USSR aan de zijde van Engeland vochten. De oorlog kòn niet lang meer duren!

+ - + - +